zondag 24 maart 2024

Het leeszaaljaarboekje van 1913

Een kennis met een historisch hart kwam een partij Leeszaaljaarboekjes tegen. Een partij waar ook de hele oude nog bij zaten. Hij dacht gelukkig aan mij. En zo kwam ik in het bezit van de eerste Leeszaaljaarboekjes die sinds 1913 werden uitgegeven. Die Leeszaaljaarboekjes werden elk jaar uitgegeven en bevatten de namen van alle bestuursleden en medewerkers van bibliotheken. Ook bevatten ze tal van statistieken van bibliotheken. In mijn onderzoeken voor mijn boeken heb ik ze ook al vaak gebruikt. U snapt wel dat ik als een kind zo blij was met die boekjes. En ja, daar mag u een beetje meewarig om glimlachen.

Het eerste leeszaaljaarboekje werd uitgegeven door de Centrale Vereniging voor Openbare Leeszalen en Bibliotheken. Die Centrale Vereniging, ook wel CV genoemd, is de voorloper van onze huidige Vereniging van Openbare Bibliotheken (VOB). De CV werd opgericht in 1908 toen er nog maar zes bibliotheken actief waren. En zo ondertussen werd het dus tijd voor een een leeszaaljaarboekje. Het leeszaaljaarboekje van 1913 begint dan ook met uitleg waarom het boekje moest verschijnen. Lees maar even mee. 


Ik heb een zwak voor dit soort oude documenten. Het zachte papier, de vlekken die de ouderdom markeren en informatie die je terugbrengt naar een tijd die je zelf niet meemaakte. 1913, er was nog maar een handjevol bibliotheken en die vonden elkaar. Uiteraard met de ambitie om te groeien. Er moesten overal bibliotheken komen!

Waar waren al bibliotheken in 1913?

Het boekje geeft dan ook een overzicht van de bibliotheken die er op dat moment zijn. 


Ik weet dat ik in Dordrecht geen vrienden maak met die lijstje. Er leeft nog altijd een discussie tussen wie nou echt de eerste bibliotheek was in Nederland: Dordrecht of Utrecht. Zelfs Schneiders, de schrijver van het standaardwerk over de geschiedenis van openbare bibliotheken in Nederland, waagde zich er niet aan. Er was voor beiden wat te zeggen. Maar in dit lijstje wordt Utrecht dus boven Dordrecht geplaatst. Andere vroege plaatsen waren dus Groningen, Leeuwarden, Den Haag en Rotterdam.  

Na 1907 volgen dan ook iets kleinere stadjes: Zutphen, Appingedam, Apeldoorn en Zeist bijvoorbeeld.  In 1913 werd in maar liefst zeven gemeenten een bibliotheek geopend. Het werk was toen dus echt begonnen. En dus ook tijd voor een leeszaaljaarboekje. Amsterdam zou als grote stad nog tot 1919 in dit rijtje ontbreken.

De personeelsbezetting

In het boekje staat ook een overzicht van de personeelsbezetting per bibliotheek. Het is wel een grappig overzicht, kijk maar eens hoe ze dat in 1913 deden.


Dat hebben ze toch grappig gedaan, niet? Er vallen een paar zaken op als je er door heen kijkt. Ik heb even geteld: in 1913 waren er precies 100 medewerkers in het bibliotheekwerk. 44 daarvan waren man, 46 waren vrouw. Overigens: een paar jaar geleden schreef ik over de huidige man-vrouwverhouding en nu zijn mannen sterk in de minderheid met een aandeel van 16%. Dat was in 1913 dus nog 44%. Van de leidinggevende functies - die van bibliothecaris - waren er van de 18 maar liefst 12 vrouw. Vrouwen waar daar dus gewoon ver in de meerderheid. Dat lijkt mooi maar dat wordt eigenlijk vooral verklaard door het lage salaris.... je kon geen kostwinner zijn met het salaris in de bibliotheek. Op de directiefuncties in grote plaatsen na. Je zag overigens wel veel mannen in de rol van conciërge en binder, een functie die we nu eigenlijk niet meer kennen. Die conciërges, en soms waren dat ook man en vrouw, waren ook met regelmaat inwonend in de bibliotheek. 

Rotterdam is overigens ook wel een opvallende met alleen mannelijke werknemers in 1913.

Opvallend is ook dat een deel van de bibliotheken geen bibliothecaris had. Die waren simpelweg te arm om een betaalde kracht in te huren. Het bestuur deed dan vaak deze taken. De Rijkssubidieregeling schreef vanaf 1921 overigens voor dat je een gediplomeerde bibliothecaris aan het hoofd van je organisatie moest hebben. Die professionalisering volgde dus nog. 

Welke politieke partijen bestuurden de bibliotheken? En waar waren de katholieken?

Bijzonder is ook wel het volgende overzichtje in het jaarboek. Het geeft aan met welke achtergrond bestuursleden in het bibliotheekbestuur zaten. 

Een kleine toelichting bij de partijen: AR is Antirevolutionair, CH is Christelijk Historische Unie, K is Katholiek, L is Liberaal, SD is Sociaal-Democraat en VD is Vrijzinnig-Democraat. 


Waarom was dit staatje zo belangrijk? Nou, dat had vooral te maken met de aard van het openbare bibliotheekwerk. Het was een openbare instelling en alle stromingen moesten vertegenwoordigd zijn. Daarmee onderscheidde de openbare leeszalen zich van de volksbibliotheken die er toen ook veel waren en die veel meer een particulier initiatief waren van met name rijke mensen als charitatieve instelling voor de onderkant van de samenleving. Het ging bij de openbare bibliotheken er juist om dat iedereen bij deze instelling hoorde en dat je elkaar daar ook tegen kwam, hoog en laag, links en recht, katholiek en protestant. Een theorie die je heden ten dag met de polarisatie zo weer uit de kast kunt trekken. 

Alle stromingen zijn overal goed vertegenwoordigd. Op één uitzondering na. Opvallend is dat de katholieken nogal eens ontbreken in het bestuur. En ook dat had wel een reden. De katholieken hebben na 1850 een flinke emancipatiegolf meegemaakt. In de grondwet van 1848 werd discriminatie op grond van godsdienst afgeschaft. Het betekende bijvoorbeeld dat katholieken ook ambtenaar mochten worden. Tot die tijd hadden protestanten nog wel een aantal privileges. De katholieken grepen die vrijheid aan om zich sterk politiek en bestuurlijk te ontwikkelen. En zij waren dan ook de eerste om een eigen zuil op te richten. Dus ook specifiek katholiek bibliotheekwerk. 

De inkomsten in 1913: het Rijk stond aan de lat

Natuurlijk zat er in het leeszaaljaarboekje ook een overzicht van boekenbezit en in latere jaren ook die van de uitleningen. Dat laat ik even. Interessant is ook nog wel het overzicht van inkomsten. Dat zag er in 1913 als volgt uit.


Ook hier vallen wel ene paar zaken op. Op de eerste plaats is het aandeel van de gebruikers (particulieren) nog stevig. Gemiddeld toch zo'n 30% van de inkomsten kwam van de gebruikers. Op dit moment is dat zo'n 15% in onze begrotingen.  Nu waren de overheidsbijdragen in die tijd ook flink lager dus het aandeel van de gebruikers werd ook daardoor groter. Overigens was Rotterdam wel een uitzondering in die tijd. Die vroegen geen geld aan gebruikers en werden volledig door de gemeente gefinancierd. Iedereen was daar dus gratis lid.

Interessant is ook om te zien dat in 1913 zowel gemeente als Rijk al aan de lat staan voor het bibliotheekwerk. Het was een matchingsregeling. Het Rijk deed mee als gemeenten aan een aantal voorwaarden voldeden. In 1913 was er al een tijdelijke voorloper van de rijkssubsidieregeling die in 1921 structureel zou worden. Bedragen konden in die tijd nog wel flink fluctueren van jaar tot jaar. Het ene jaar kon het zo met 15% naar beneden gaan om het volgende jaar weer 10% omhoog te gaan. Het bibliotheekwerk was  een speelbal van de begroting dus.

Een klein uitstapje naar 1921: open van 10 tot 10

Zo begon het dus in 1913. De CV bestond vijf jaar en vond het tijd voor het eerste leeszaaljaarboekje. Het leeszaaljaarboekje is nog heel lang meegegaan. De naam veranderde uiteindelijk naar het jaarboek openbare bibliotheken. In bibliotheek.nl vind ik nog een versie van 2018. Dat heeft het nog lang volgehouden. Maar ondertussen wordt dit volgens mij niet meer uitgegeven. Internet heeft ons meer dan ingehaald. En alle statistieken vind je tegenwoordig op BNetwerk. 

Ik maak toch nog één uitstapje. En dat is naar het jaarboekje van 1921. Dat is het eerste jaar dat per bibliotheek ook wordt aangegeven hoe lang ze open zijn en hoe ze te bereiken zijn. Dat levert het volgende beeld op.


Het is interessant om de openingstijden nog eens even te bekijken. Want wie goed kijkt ziet dat de norm voor eigenlijk elke bibliotheek was: van 10 tot 10 open. Een norm die Hans van Velzen in 2007 ook invoerde voor de nieuwe OBA op het Oosterdok. Toen vonden we dat heel bijzonder maar eigenlijk was het dus eigenlijk altijd zo. Zelfs in Laren-Blaricum waren ze in 1921 al open van 10 in de ochtend tot half 10 in de avond. Elke werkdag. En let op: de zaterdag was toen nog een werkdag. En ook op zondag was de meerderheid van de bibliotheken in 1913 al open. Pas eind jaren '80 was dat weer zo volgens mij. Volgens mij was Leiden toen weer de eerste. En laat dat nou net een bibliotheek zijn die in 1921 juist niet op zondag open was. De geschiedenis geeft af en toe een knipoog.

Kijk ook even naar de telefoonnummers. Het telefoonnummer van de bibliotheek in Hengelo is in 1921 nummer 4. Of dat betekent dat er in Hengelo dus minder dan 10 aansluitingen waren, weet ik niet. Maar mooi is het wel. 

1913. 111 jaar geleden maakte men zich al net zo druk om bibliotheekwerk als nu. 

7 opmerkingen:

Anoniem zei

Geweldig Mark! Je bezorgt me elke keer weer een glimlach met al deze weetjes en vergelijkingen! Heerlijke zondagochtend, dank!😀😀👍

Louis van Steenbergen zei

Blijft boeiend de historie van bibliotheken. Wat mij het meest heeft verbaasd zijn de ruime openingstijden.

Alfred zei

Mooi artikel, naar aanleiding daar van: Delpher maar even bezocht!

Anoniem zei

Mooie blog Mark, met veel plezier gelezen!

Anoniem zei

Wat verschaft dit een inzicht, dankjewel

Karin Barth zei

Wat leuk om te lezen Mark! Volontairs, wat een prachtig woord.

Mark Deckers zei

@dank allen voor jullie reacties!