De evaluatie uit 1924 laat zien dat er elk jaar drie nieuwe correspondentschappen werden geopend. Na drie jaar waren er begin 1924 dan ook negen extra plekken in de provincie met een 'mini-bibliotheek'. Elk van deze correspondentschappen werd ondersteund door één van de bestaande bibliotheken.
De subsidie liep officieel eind 1923 af. Men wilde graag extra subsidie maar deze zou niet komen zoals ik in het laatste artikel nog zal toelichten. Men geeft echter aan dat er nog wel wat reserves zijn van de reeds ontvangen subsidie en men had het voornemen om ook in 1924 nog drie nieuwe punten te openen waarmee het aantal op dertien zou uitkomen.
De correspondentschappen kregen kleine collecties opgestuurd door de ondersteunende bibliotheek. Een correspondent moest een minimaal aantal leden zien te werven om het correspondentschap te kunnen starten en moest voor een uitleenplek zorgen. De correspondent kreeg hier een vergoeding voor. Vervolgens kon het uitlenen beginnen.
Zie hier bijvoorbeeld de uitleencijfers van het correspondentschap in Borne in 1923.
In totaal ging het in Borne om 660 uitleningen waarvan er 616 in de rubriek Nederlandse letterkunde (fictie) vielen. Een statenlid had bij de subidieverstrekking nog opgemerkt dat het niet alleen om 'lectuur' moest gaan. In de praktijk was het dus vooral fictie wat er uitgeleend werd. Dat was overigens wel streng geselecteerde literatuur dus geen 'cowboyverhalen' of 'dokterromannetjes'
De omvang van die 'uitleenposten' was beperkt. Het om enkele tientallen leden. Onderstaande scan komt van een handgeschreven document met cijfers over 1923.
Zo'n 1% van de bevolking was lid van deze uitleenposten. Ook de krabbels aan de zijkant zijn leuk om te te zien. In totaal leenden de correspondentschappen 3.500 boeken uit. Dit was zo'n 12 uitleningen per lid en de totale uitgaven waren fl. 2.900,-. Echt goedkoop was een uitlening daarmee niet.
Hoe kreeg je zo'n correspondentschap?
Bovenstaande brief van 4 mei 1924 van dierenarts Capelle in Oldenzaal geeft aan hoe zo'n correspondentschap gestart werd. Er was een 'leesgezelschap' in Oldenzaal en die zochten vervolgens iemand die wel zo'n 'mini-bibliotheek' wilde beheren. In dit geval wordt dit de heer Venderbosch. De heer Heeringa - de secretaris/penningmeester van de bond en directeur van de bibliotheek in Enschede - verzorgde vervolgens de opzet hiervan.
De administratieve verantwoording
De bibliotheek declareerde vervolgens de kosten weer bij bond. In het archief zitten talloze handgeschreven en soms getypte briefjes met daarbij een overzicht van het bedrag dat men wilde hebben. Voor een bibliotheek was een correspondentschap best een aardige bijverdienste.
Bijgaand bijvoorbeeld zo'n briefje van mejuffrouw Stoffel, directeur van de bibliotheek in Deventer aan de bond met zo'n afrekening.
Dit briefje is van 1925. De provincie subsidieerde toen al niet meer. In het begin was de vergoeding fl. 5,- per lid voor de desbetreffende bibliotheek. In 1925 is dat dan al gedaald naar fl. 2,50. Mejuffrouw Stoffel lag overigens met regelmaat overhoop met de heer Heringa. Het beeld dat je krijgt is dat mejuffrouw Stoffel een 'zuinige' directeur was die soms vond dat de bond teveel kosten maakte. Maar ondertussen declareerde men natuurlijk wel gewoon de bedragen die ervoor stonden.
In 1924 dus dertien correspondentschappen en zeven openbare bibliotheken. Daarmee stond er dus al een netwerk van 20 bibliotheekpunten. En daarmee stond het fundament van het Overijsselse netwerk.
De subsidie liep af in 1924 en daarmee moest de bond zich gaan herbezinnen. Hoe verder? Daarover de volgende keer meer en dat zal dan ook het laatste artikel zijn in deze reeks.
Dit artikel maakt onderdeel uit van een vijfdelige reeks over de geschiedenis van de samenwerking tussen de Overijsselse bibliotheken tussen 1918 en 1924.
De vijf delen zijn:
Deel 1: Hoe het begon in 1918
Deel 2: De rijkssubsidievoorwaarden 1921
Deel 3: Hoe de bond startte in 1920
Deel 4: De correspondentschappen 1920-1924
Deel 5: Verder zonder subsidie
Geen opmerkingen:
Een reactie posten