In de vorige blog schreef ik over de eerste brief van 11 oktober 1918 over deze samenwerking. Het overleg dat hieruit voortvloeide resulteerde in een subsidie-aanvraag in 1920 waarna vanaf 1921 voor drie jaar door de provincie Overijssel subsidie werd verleend.
Die subsidie-aanvraag had alles te maken met het feit dat in 1921 de rijkssubsidieverordening voor openbare leeszalen en bibliotheken in ging. De openbare leeszalen profiteerden zelf nadrukkelijk van deze regeling en ook van tijdelijke regelingen die hiervoor al in werking waren getreden. De regeling voorzag in co-financienciering door het rijk als de gemeente ook voor een minimum meefinancierde. Verder kende de regeling van 1921 een speciale paragraaf voor "Plattelands-lektuur-voorziening". Daarover verderop wat meer.
Voorwaarden voor openbare leeszalen en bibliotheken
Bibliotheekwerk aan het begin van de 20e eeuw was wel iets anders dan wat wij nu gewend zijn. Als er boeken moesten komen - waar in die tijd ook niet iedereen van overtuigd was - dan moesten het wel "goede" boeken zijn. Kijk maar eens naar de eerste artikelen uit de subsidieverordening.
Artikel 2 en 3 gaan er al gelijk op in dat er er geen moreel verwerpelijke boeken aanwezig mogen zijn. De Centrale Vereniging hield toezicht op die collecties en gaf correcties indien nodig. In de jaren '30 leidde dit nog tot een vrij uitgebreid schandaal omdat men vond dat een 'De Tribune', het dagblad van de communistische partij een oneerbare spotprent plaatste. De discussie hierover laaide op en de Centrale Vereniging adviseerde om het dagblad niet meer aan te bieden. Men was bang de subsidie kwijt te raken als hier te veel discussie over zou zijn. Zo is ook lange tijd voorgeschreven geweest dat een een bibliotheek maar een beperkte hoeveelheid romans mocht hebben. Ik dacht dat dat 20% van de collectie was. Pas ver na de tweede wereldoorlog veranderde dat.
In de eerste artikelen van deze 'bibliotheekwet' zie je ook dat alleen een openbare of een katholieke leeszaal een aanvraag kon doen. Christelijke of protestante bibliotheken waren uitgesloten. De katholieken hadden hun lobby veel beter op orde en hadden met een traditie van vele parochiebibliotheken ook wel recht van spreken.
In artikel 5 werd geregeld dat iedereen lid moest zijn van de Centrale Vereniging, een rechtsvoorganger van de Vereniging van Openbare Bibliotheken. In de volgende wetsartikelen zullen we zien dat die Centrale Vereniging zich ook nog wel wat rechten toe-eigende.
In de artikelen 7 en 8 werd al geregeld dat toegang gratis moest zijn en dat voor lenen geld gevraagd mocht worden. In artikel 9 zie je nogmaals het paternalistische karakter van die tijd terug: alleen personen boven de 18 jaar kunnen gebruik maken van de bibliotheek. Men werd verondersteld een bepaalde mate van 'rijpheid' en 'onderscheid' te moeten hebben om met de weelde van zoveel boeken om te kunnen gaan. Realiseer je ook dat er geen open uitlening was en dat je je boeken aan een balie moest aanvragen. En dat boeken je op grond van 'gebrek aan rijpheid' ook geweigerd konden worden door de bibliothecaris.
Ook mocht de bibliotheek op zondagochtend niet open zijn. Ook hier zie je de lobby van de katholieken terug: de mensen moesten dan in de mis zitten. Voor het overige was openstelling op zondag geen enkel probleem.
In artikel 11 en 12 worden een aantal bevoegdheden van de Centrale Vereniging aangegeven. Zo moesten directeuren een directiecursus volgen bij de Koninklijke Bibliotheek en was een inspecteur aangesteld bij de Centrale Vereniging die de leeszalen en bibliotheken visiteerde en aanwijzingen gaf. Die inspecteur was overigens de directeur van de Koninklijke Bibliotheek, de heer Molhuysen. Grappig om te zien dat de KB in die beginjaren dus ook al betrokken was bij openbare bibliotheken en dat dit met de nieuwe bibliotheekwet van 2015 opnieuw een feit is geworden.
Over hoe je in 1921 dus een eerste bibliotheekwet invoerde.
Plattelands-lectuur-voorziening
Na een flink aantal artikelen over de bekostiging van lokale bibliotheken komen er aan het eind nog een paar opmerkingen over het platteland. Naast een subsidie voor de Centrale Vereniging voor Reizende Bibliotheken was er ook ruimte voor provinciale organisaties. Dat was dus ook de reden dat de Overijsselse bibliotheken zich verenigden in de Bond voor Openbare Leeszalen in Overijssel (BOLO). Als afzonderlijke bibliotheken kon men geen beroep doen op deze gelden.
Men kon subsidie aanvragen voor die gemeenten waar geen Openbare Leeszaal of Bibliotheek was en men richtte dan agentschappen in. Vaak betekende dat, dat er een correspondent werd aangesteld die een kleine wisselcollectie beheerde die door een 'echte' leeszaal beschikbaar werd gesteld. Deze subsidie bedroeg dan 1 cent per inwoner. De provincie Overijssel legde vervolgens ook 1 cent per inwoner op tafel. Dat was overigens ook de landelijk voorgeschreven co-financiering in artikel 39. Ondanks alles bleek dat Overijsselse bibliotheken toch nog net achter het landelijke net visten. Maar daarover in een volgend blog meer.
Hoewel het woord 'lektuur'-voorziening doet vermoeden dat hier de kwaliteitsnormen wel wat minder stringent zouden zijn, is het tegendeel waar. In artikel 40 wordt er nog even fijntjes op gewezen dat ook de artikel 1-3, 5-10 van toepassing zijn op deze collecties.
Wie zelf de hele Rijkssubsidieverordening wil lezen, kan het hier vinden bij Delpher.
Nou een puike regeling zou je denken en incasseren die landelijke subsidie. Ja, dat dachten ze in Overijssel ook. Dat liep nog anders dan verwacht. Daarover in de volgende blog meer.
Dit artikel maakt onderdeel uit van een vijfdelige reeks over de geschiedenis van de samenwerking tussen de Overijsselse bibliotheken tussen 1918 en 1924.
De vijf delen zijn:
Deel 1: Hoe het begon in 1918
Deel 2: De rijkssubsidievoorwaarden 1921
Deel 3: Hoe de bond startte in 1920
Deel 4: De correspondentschappen 1920-1924
Deel 5: Verder zonder subsidie
Geen opmerkingen:
Een reactie posten