Posts tonen met het label geschiedenis van de overijsselse bibliotheken. Alle posts tonen
Posts tonen met het label geschiedenis van de overijsselse bibliotheken. Alle posts tonen

vrijdag 8 september 2017

'Waar blijft de 3.000 die in kas zijn?' : De samenwerking van Overijsselse Bibliotheken 1918-1924, Deel 5




Vandaag het laatste deel over die illustere samenwerking in Overijssel tussen 1918 en 1924. Dit keer hoe de subsidie stopte en hoe op een zacht pitje de opmaat naar het vervolg kwam.  De Bond voor Openbare Leeszalen in Overijssel had in 1920 een subsidie gekregen voor drie jaar van de provincie Overijssel.We zagen in een vorig artikel dat men flink bouwde aan een netwerk van correspondentschappen maar ook dat men misgreep bij de landelijke subsidie in 1920.

In 1924 is er geen subsidie meer en lobbyen de Overijsselse bibliotheken voor een verlenging. Zonder resultaat zoals blijkt uit bovenstaande artikel in Provinciale Overijsselsche en Zwolsche Courant van 12 mei 1924.

Het bijzonder aan het verslag van de vergadering,  dat je hierboven ziet, is wel dat de staten vooral vonden dat er geen grond was voor verdere subsidiëring omdat het rijk ook niet subsidieerde.

Heringa, de penningmeester-secretaris van de Bond en directeur van Bibliotheek Enschede informeerde nog wel bij de Centrale Vereniging of er toch geen kans was op rijkssubsidie. In Friesland was de provincie namelijk gestopt met subsidiëren en Heringa hoopte dat hij gebruik zou kunnen maken van de vrijgevallen Friese gelden.

H. E Greve, de secretaris van de Centrale Vereniging antwoordt met bijgaande brief.


De kans dat Overijssel de subsidie van Friesland krijgt is nul. En daarmee valt de deur voor de provinciale subsidie in het slot.  De Overijsselse bibliotheken moeten zich bezinnen op hoe verder.

Referendum van 1924
Ze moeten kiezen: gaan we verder maar zonder subsidie of laten we de correspondentschappen  vervallen? Heel modern organiseert de bond een referendum onder de leeszalen.

Het bestuur van de Bond bereid hiervoor een kort plan voor en stuurt dit in het najaar van 1924 rond en vraagt elk bestuur zich via de post uit te spreken.


Men stelde voor een strategie te volgen zonder subsidie door de contributies te verhogen van fl. 1,50 naar fl. 2,50. Als ik het goed begrijp moest men die fl. 2,50 ook weer afdragen aan de bond om daar de correspondenten en het transport weer mee te betalen. Uit de reserves werd dan nog een tijdje een vergoeding aan de bibliotheken gedaan.

De meeste besturen gaan akkoord met dit voorstel. De enige 'stevige' reactie komt van mejuffrouw Stoffel, de directeur in Deventer. Het archief zit vol met stekelige briefjes tussen Stoffel en Heringa. Maar deze spant wel de kroon.




Aan het eind van het eerste blaadjes schrijft ze:
'waar blijft de 3000 die in kas zijn? Zullen ze aan administratie uitgegeven worden! Vrouwen geven gewoonlijk wat weinig aan dergelijke dingen uit, maar deze som lijkt me toch wel wat erg hoog!' 
Mejuffrouw Stoffel betoogt eigenlijk dat ze net zo goed zelf correspondentschappen kan onderhouden zonder de bond en dat ze dan zelf de contributies kan houden. Het voorstel haalt het overigen gewoon en de bond gaat op een laag pitje verder.

Verder op een lager pitje

De verhoogde contributie en verminderde vergoeding voor de correspondent leidt tot een terugloop. Er vallen correspondentschappen af zoals hier  in Borne.



Het overzicht van 1928 laat dan ook het volgende zien.


Waar in 1923 nog negen correspondentschappen waren zijn er in 1928 nog zes. Het aantal leden en uitleningen liep terug. Het wegvallen van de provinciale subsidie had een stevig negatief effect. Toch valt het niet stil en zet de bond zijn werk - op een lager pitje weliswaar - voort.

In het archief komen daarna nog een paar documenten voor. Eind jaren '20 en eind jaren '30, begin jaren '40 is er weer wat correspondentie of toch niet getracht moet worden om opnieuw te proberen provinciale subsidie te verwerven.

In 1941 stuurt Molhuysen, inspecteur van de Centrale Vereniging en directeur van de Koninklijke Bibliotheek bijgaande kattebelletje.



Hoewel op dit scherm wellicht niet heel goed leesbaar geeft hij aan dat er wellicht wat zicht is op provinciale middelen en dat het goed is als de provinciale bonden dan weer paraat zijn. Blijkbaar waren de besturen dus niet helemaal meer op sterkte aangezien hij aanraad om weer een voorzitter te zoeken en daarvoor de heer Tulp uit Deventer aanbeveelt. Het archief kent vervolgens de correspondentie met de heer Tulp en hij aanvaardt, zij het tijdelijk, het voorzitterschap.

Vereniging voor reizende bibliotheken
Eind jaren '30 en begin jaren '40 hebben bibliotheken geen middelen meer om zelf nog nieuwe zaken op te zetten. In het archief zitten dan ook veel briefjes van de Vereniging voor de reizende bibliotheek. Dat was een landelijke vereniging (die wel subsidie kreeg) en die op aanvraag boekenkisten kon toesturen.


Deze vereniging stuurde dus altijd een keurig briefje of het goed was dat men dit leverde in het werkgebied van de bond. De bond verleende altijd toestemming. Dat zorgde vervolgens voor een briefje waarin de vereniging voor reizende bibliotheken maar voorstelde om voortaan.

Van BOLO naar VOBO naar DOBO
Ook uit de begin jaren '40 zien we nog allerlei overzichten waar de bibliotheken uitleencijfers en boekenbezit met elkaar vergeleken. Men was geïnteresseerd in elkaars werk en probeerde waar mogelijk zaken uit te wisselen.



Kenmerkend is dan ook dat vlak na de oorlog gelijk weer de draad wordt opgepakt en men op werkbezoek gaat in Deventer, zoals uit bovenstaande brief blijkt. Een brief met prachtige details over wie welke trein moet nemen en wie mag blijven slapen bij mejuffrouw Timmenga, de directeur van de bibliotheek in Deventer en de opvolger van mejuffrouw Stoffel.

Vlak na de oorlog was Overijssel de eerste provincie die in 1948 begon met een provinciale bibliotheekcentrale en daar provinciale subsidie voor gaf. Waar men in 1920 net te laat was, was men in 1948 de eerste in Nederland. Over dat werk en het pionierswerk van Van Uxem en Goudzwaard schreef Marijke Borghgraef  in 2010 een uitstekende en lezenswaardige scriptie.

En de bond? De bond bleef bestaan! De BOLO ging over in de VOBO (Vereniging van Openbare Bibliotheken in Overijssel). De VOBO werd opgeheven in maart 1987en men besloot door te gaan als een informeel DOBO (Directie-overleg) Openbare Bibliotheken in Overijssel. Dit DOBO overlegt nog ongeveer elke maand, hebben een eigen programma voor vernieuwing van het bibliotheekwerk en werken nog steeds samen met de Vereniging van Openbare Bibliotheken (de voortzetting van de Centrale Vereniging). What's new?



P.M. Heringa
Een laatste woord is misschien nog op zijn plek voor P.M. Heringa, de directeur van de Bibliotheek in Enschede die vanaf de oprichting van in 1920 zeker tot begin jaren '40 veel werk heeft verzet als de vaste secretaris-penningmeester.Op de foto - die gemaakt is bij de opening van het Blijdesteinhuis in Enschede - is het man met het lichte jasje.

In Enschede opende onder zijn leiding in 1938 de muziekbibliotheek (volgens eigen opgave de derde in het land). Onbekende schenkers gaven fl. 10.000,- met als opmerking dat nooit naar ras of politieke overtuiging van de componist mocht worden gekeken. Een bijzonder statement in die tijd.

Heringa lijkt met zijn combinatie aan activiteiten  een beetje op zijn evenknie bij de Centrale Vereniging H.E. Greve die ongeveer over de hele zelfde periode actief is geweest. Verder is er ook  een P.M Heringa als bestuurslid betrokken bij de oprichting van de Almelose leeszaal in 1918. Maar ik vermoed echter dat hij dat niet zelf maar misschien wel zijn vader is zijn geweest.

Bijna een eeuw samenwerking
In den lande roemt men vaak de samenwerking tussen de Overijsselse bibliotheken. Men bedoelt daarbij vooral de samenwerking van de afgelopen decennia en hoe men in gezamenlijk de vernieuwing van de bibliotheek vormgaf. Met succes. Wie echter verder terug kijkt ziet dat die samenwerking dus al bijna een eeuw oud en begon in oktober 1918 toen het Zwolse bibliotheekbestuur ander bibliotheken uitnodigde om maar eens te praten over samenwerking. Een samenwerking die tot op heden zijn vruchten afwerpt.

Dit artikel maakt onderdeel uit van een vijfdelige reeks over de geschiedenis van de samenwerking tussen de Overijsselse bibliotheken tussen 1918 en 1924. 

De vijf delen zijn:
Deel 1: Hoe het begon in 1918
Deel 2: De rijkssubsidievoorwaarden 1921
Deel 3: Hoe de bond startte in 1920
Deel 4: De correspondentschappen 1920-1924
Deel 5: Verder zonder subsidie

donderdag 7 september 2017

Aan het werk! Correspondentschappen 1920-1924: De samenwerking van Overijsselse Bibliotheken 1918-1924, Deel 4

Zo, alle inleidende beschietingen hebben we nu wel achter de rug. In vorige artikelen legde ik uit hoe de Bond voor Openbare Leeszalen in Overijssel was opgericht en dat er eindelijk wat geld was geregeld. Men kon aan het werk!

De evaluatie uit 1924 laat zien dat er elk jaar drie nieuwe correspondentschappen werden geopend. Na drie jaar waren er begin 1924 dan ook negen extra plekken in de provincie met een 'mini-bibliotheek'. Elk van deze correspondentschappen werd ondersteund door één van de bestaande bibliotheken.


De subsidie liep officieel eind 1923 af. Men wilde graag extra subsidie maar deze zou niet komen zoals ik in het laatste artikel nog zal toelichten. Men geeft echter aan dat er nog wel wat reserves zijn van de reeds ontvangen subsidie en men had het voornemen om ook in 1924 nog drie nieuwe punten te openen waarmee het aantal op dertien zou uitkomen. 

De correspondentschappen kregen kleine collecties opgestuurd door de ondersteunende bibliotheek. Een correspondent moest een minimaal aantal leden zien te werven om het correspondentschap te kunnen starten en moest voor een uitleenplek zorgen. De correspondent kreeg hier een vergoeding voor. Vervolgens kon het uitlenen beginnen.

Zie hier bijvoorbeeld de uitleencijfers van het correspondentschap in Borne in 1923.


In totaal ging het in Borne om 660 uitleningen waarvan er 616 in de rubriek Nederlandse letterkunde (fictie) vielen. Een statenlid had bij de subidieverstrekking nog opgemerkt dat het niet alleen om 'lectuur' moest gaan. In de praktijk was het dus vooral fictie wat er uitgeleend werd. Dat was overigens wel streng geselecteerde literatuur dus geen 'cowboyverhalen' of 'dokterromannetjes'

De omvang van die 'uitleenposten' was beperkt. Het om enkele tientallen leden. Onderstaande scan komt van een handgeschreven document met cijfers over 1923.  


Zo'n 1% van de bevolking was lid van deze uitleenposten. Ook de krabbels aan de zijkant zijn leuk om te te zien. In totaal leenden de correspondentschappen 3.500 boeken uit. Dit was  zo'n 12 uitleningen per lid en de totale uitgaven waren fl. 2.900,-. Echt goedkoop was een uitlening daarmee niet.

Hoe kreeg je zo'n correspondentschap?


Bovenstaande brief van 4 mei 1924 van dierenarts Capelle in Oldenzaal geeft aan hoe zo'n correspondentschap gestart werd. Er was een 'leesgezelschap' in Oldenzaal en die zochten vervolgens iemand die wel zo'n 'mini-bibliotheek' wilde beheren. In dit geval wordt dit de heer Venderbosch. De heer Heeringa - de secretaris/penningmeester van de bond en directeur van de bibliotheek in Enschede - verzorgde vervolgens de opzet hiervan. 

De administratieve verantwoording
De bibliotheek declareerde vervolgens de kosten weer bij bond. In het archief zitten talloze handgeschreven en soms getypte briefjes met daarbij een overzicht van het bedrag dat men wilde hebben. Voor een bibliotheek was een correspondentschap best een aardige bijverdienste. 

Bijgaand bijvoorbeeld zo'n briefje van mejuffrouw Stoffel, directeur van de bibliotheek in Deventer aan de bond met zo'n afrekening. 


Dit briefje is van 1925. De provincie subsidieerde toen al niet meer. In het begin was de vergoeding fl. 5,- per lid voor de desbetreffende bibliotheek. In 1925 is dat dan al gedaald naar fl. 2,50. Mejuffrouw Stoffel lag overigens met regelmaat overhoop met de heer Heringa. Het beeld dat je krijgt is dat mejuffrouw Stoffel een 'zuinige' directeur was die soms vond dat de bond teveel kosten maakte. Maar ondertussen declareerde men natuurlijk wel gewoon de bedragen die ervoor stonden. 

In 1924 dus dertien correspondentschappen en zeven openbare bibliotheken. Daarmee stond er dus al een netwerk van 20 bibliotheekpunten. En daarmee stond het fundament van het Overijsselse netwerk. 

De subsidie liep af in 1924 en daarmee moest de bond zich gaan herbezinnen. Hoe verder? Daarover de volgende keer meer en dat zal dan ook het laatste artikel zijn in deze reeks.

Dit artikel maakt onderdeel uit van een vijfdelige reeks over de geschiedenis van de samenwerking tussen de Overijsselse bibliotheken tussen 1918 en 1924. 

De vijf delen zijn:
Deel 1: Hoe het begon in 1918
Deel 2: De rijkssubsidievoorwaarden 1921
Deel 3: Hoe de bond startte in 1920
Deel 4: De correspondentschappen 1920-1924
Deel 5: Verder zonder subsidie

woensdag 6 september 2017

Komt er niet teveel ontspanningslectuur? : De samenwerking van Overijsselse Bibliotheken 1918-1924, Deel 3

Vandaag het derde deel over de geschiedenis van de Overijsselse samenwerking tussen 1918 en 1924. In het vorige artikel ging ik in op de Rijkssubsidievoorwaarden van 1921 voor Openbare Leeszalen en Bibliotheken. In die regeling was ook een speciale paragraaf opgenomen voor plattelands-lectuur-voorziening. Vandaag ga ik verder met de subsidie-aanvraag  van de Bond van Openbare Leeszalen in Overijssel. De Bond is opgericht op 16 april 1920. De eerste overleggen vonden plaats vanaf oktober 1918.

Dat men in april 1920 daadwerkelijk een bond oprichtte betekende dat men zicht had op provinciale subisdie. In 1919 werd op landelijk niveau al gewerkt aan de nieuwe verordening voor 1921 en bij menige provincie werd gesproken om daarop aan te haken. Rijkssubsidie als vliegwiel. In mei 1920 stuurt men onderstaande aanvraag in.



Het is het allereerste subsidieverzoek aan de Provincie Overijssel om subsidie voor bibliotheekwerk. Het origineel beslaat drie handgeschreven pagina's en men vraagt in totaal fl. 16.000,- aan de Provincie. Het argument dat gebruikt wordt is dat het Rijk en een aantal gemeenten al zijn overgegaan tot financiering van bibliotheken maar dat het platteland nog ernstig achterblijft.

Met het bedrag wil de Bond van Openbare Bibliotheken en Leeszalen in Overijssel (BOLO) filialen en correspondentschappen oprichten. Ook in andere delen van Nederland gebeurt dat op dat moment.

Komt er niet teveel ontspanningslectuur?
Dit briefje zal het niet het origineel zijn dat is ingestuurd -het archief is verre van volledig op dit punt - maar is wel het afschrift dat bewaard is gebleven. De provincie Overijssel antwoordt met een bondig 'nee'. De brief van die afwijzing heb ik niet kunnen achterhalen.  Maar bijgaande krantenartikel uit de Povinciaale Overijsselsche en Zwolsche Courant van 14 juli 1920 gaat wel over de behandeling van deze aanvraag.




Er waren dus nog wel wat bezwaren te noemen: de gemeenten moesten het naar betalen en kwam er niet teveel  ontspanningslectuur? Bij grootst mogelijke meerderheid ging men mee in het voorstel van de staten om niet te financieren. Kortom, iedereen was tegen.

De bond laat het er echter niet bij zitten. In juli stuurt men een hernieuwde aanvraag naar de provincie Overijssel. Men gaat in dat stuk - wat nu weer een prachtig drukwerkje is - in de op de geuite bezwaren. Mijn inschatting is dat er ook vervolgens flink gelobbyd is bij de verschillende partijen.


In die hernieuwde aanvraag wordt een argument gebruikt waar de politiek vaak gevoeliger voor is dan voor het inhoudelijke argument. Dat argument is: bij de buren gebeurt het ook. Er zit dan ook een aardige bijlage bij met een overzicht van gemeenten die in 1919 provinciale subsidie ontvingen.


De lijst is niet volledig. In een geschreven toelichting worden nog vele andere plaatsen genoemd. Het was dus heel gewoon in die tijd dat er geld werd gegeven aan grotere bibliotheken die vervolgens kleinere bibliotheken moesten gaan opzetten. Dat geld ging overigens niet direct naar de grotere bibliotheken. Daar waren die provinciale bonden voor opgezet zoals ik eerder al eens scheef.

Er volgt een hernieuwde discussie in de staten van Overijssel waar opnieuw de Provinciale Overijsselsche en Zwolsche Courant van 20 november 1920 verslag van doet.




Uit het verslag van de krant blijkt dat de Overijsselse Bond de Centrale Vereniging had gevraagd om mee te ondersteunen bij de aanvraag. Daarbij heeft men de provincie verleid met het landelijk geld dat in de nieuwe Rijkssubsidieverordening van 1921 werd benoemd. Dat geld durfde men niet zomaar te laten lopen. Uiteindelijk wordt voorgesteld om om voor drie jaar een cent per inwoner beschikbaar te stellen. Dat kwam neer op fl. 2.500,- per jaar. In de eerste aanvraag had men nog om fl. 16.000,- per jaar gevraagd. Maar de staten gingen er vanuit dat het rijk nog 2 cent per inwoner zou bijleggen.

De provincie stuurt pas op 8 februari 1921 de definitieve beschikking.



Weg landelijke subsidie?
Men kreeg dus fl. 2.500,-  provinciale subsidie, 1 cent per inwoner. In de verwachting dat er 2 cent per inwoner van het rijk bij zou komen. In totaal zou men dan de beschikking hebben over fl. 7.500,-. Nog altijd flink minder dan de fl. 16.000,- die men origineel vroeg.

In het gedenkboek dat H.E. Greve in 1933 schreef ter ere van het 25-jarig bestaan van de Centrale Vereniging (de voorganger van de VOB), meldt hij dat de de nieuwe regeling een meer dan positief effect had op de verschillende provincies. Veel bonden hadden succes. Op pagina 248 staat dit staatje.


Vijf provincies waren eerder klaar dan Overijssel. De late beschikking door de provincie Overijssel treft de Overijsselse bibliotheken hard. Her rijksgeld komt namelijk niet.

In de evaluatie van 1924 wordt daarover het volgende geschreven:


Met andere woorden: Overijssel was nét te laat. Anderen hadden al aangevraagd en zaten al in de regeling en Overijssel viel buiten de boot.

Hoe ging het financieel?

Die evaluatie van 1924 staat ook een jaarbegroting. Die zie je hieronder.


Dat is overigens ook één van de weinige financiële overzichten die ik zag. Want eerlijk gezegd: in het archief ben ik geen enkel jaarverslag of begroting tegen gekomen. Ook verslagen van vergaderingen ontbreken of zijn nooit gemaakt.

De kosten bestonden dus vooral uit vergoedingen voor de correspondenten (fl. 50 of fl. 75,- per jaar), transportkosten (ja, ook toen waren de provinciale organisaties daar al goed in) en een vergoeding aan de bibliotheek per lid. De contributie van fl. 1,50 werd dus afgedragen aan de bond maar de lokale bibliotheken kregen een vergoeding per lid van fl. 5,-.

Voor nu een mooie geschiedenis over hoe het ook in 1920 al knap ingewikkeld was om een structurele subsidierelatie te starten. Volgende keer meer over de correspondentschappen zelf en welk circus er om heen zat - ook toen al - om alles te verwantwoorden

Dit artikel maakt onderdeel uit van een vijfdelige reeks over de geschiedenis van de samenwerking tussen de Overijsselse bibliotheken tussen 1918 en 1924. 

De vijf delen zijn:
Deel 1: Hoe het begon in 1918
Deel 2: De rijkssubsidievoorwaarden 1921
Deel 3: Hoe de bond startte in 1920
Deel 4: De correspondentschappen 1920-1924
Deel 5: Verder zonder subsidie

dinsdag 5 september 2017

Rijkssubsidieverordeningen van 1921 : De samenwerking van Overijsselse Bibliotheken 1918-1924, Deel 2



In de vorige blog schreef ik over de eerste brief van 11 oktober 1918 over deze samenwerking. Het overleg dat hieruit voortvloeide resulteerde in een subsidie-aanvraag in 1920 waarna vanaf 1921 voor drie jaar door de provincie Overijssel subsidie werd verleend.

Die subsidie-aanvraag had alles te maken met het feit dat in 1921 de rijkssubsidieverordening voor openbare leeszalen en bibliotheken in ging. De openbare leeszalen profiteerden zelf nadrukkelijk van deze regeling en ook van tijdelijke regelingen die hiervoor al in werking waren getreden. De regeling voorzag in co-financienciering door het rijk als de gemeente ook voor een minimum meefinancierde. Verder kende de regeling van 1921 een speciale paragraaf voor "Plattelands-lektuur-voorziening".  Daarover verderop wat meer.

Voorwaarden voor openbare leeszalen en bibliotheken



Bibliotheekwerk aan het begin van de 20e eeuw was wel iets anders dan wat wij nu gewend zijn. Als er boeken moesten komen - waar in die tijd ook niet iedereen van overtuigd was - dan moesten het wel "goede" boeken zijn. Kijk maar eens naar de eerste artikelen uit de subsidieverordening.

Artikel 2 en 3 gaan er al gelijk op in dat er er geen moreel verwerpelijke boeken aanwezig mogen zijn. De Centrale Vereniging hield toezicht op die collecties en gaf correcties indien nodig.  In de jaren '30 leidde dit nog tot een vrij uitgebreid schandaal omdat men vond dat een 'De Tribune', het dagblad van de communistische partij een oneerbare spotprent plaatste. De discussie hierover laaide op en de Centrale Vereniging adviseerde om het dagblad niet meer aan te bieden. Men was bang de subsidie kwijt te raken als hier te veel discussie over zou zijn. Zo is ook lange tijd voorgeschreven geweest dat een een bibliotheek maar een beperkte hoeveelheid romans mocht hebben. Ik dacht dat dat 20% van de collectie was.  Pas ver na de tweede wereldoorlog veranderde dat.

In de eerste artikelen van deze 'bibliotheekwet'  zie je ook dat alleen een openbare of een katholieke leeszaal een aanvraag kon doen. Christelijke of protestante bibliotheken waren uitgesloten. De katholieken hadden hun lobby veel beter op orde en hadden met een traditie van vele parochiebibliotheken ook wel recht van spreken.

In artikel 5 werd geregeld dat iedereen lid moest zijn van de Centrale Vereniging, een rechtsvoorganger van de Vereniging van Openbare Bibliotheken. In de volgende wetsartikelen zullen we zien dat die Centrale Vereniging zich ook nog wel wat rechten toe-eigende.


In de artikelen 7 en 8 werd al geregeld dat toegang gratis moest zijn en dat voor lenen geld gevraagd mocht worden. In artikel 9 zie je nogmaals het paternalistische karakter van die tijd terug: alleen personen boven de 18 jaar kunnen gebruik maken van de bibliotheek. Men werd verondersteld een bepaalde mate van 'rijpheid' en 'onderscheid' te moeten hebben om met de weelde van zoveel boeken om te kunnen gaan. Realiseer je ook dat er geen open uitlening was en dat je je boeken aan een balie moest aanvragen. En dat boeken je op grond van 'gebrek aan rijpheid' ook geweigerd konden worden door de bibliothecaris.

Ook mocht de bibliotheek op zondagochtend niet open zijn. Ook hier zie je de lobby van de katholieken terug: de mensen moesten dan in de mis zitten. Voor het overige was openstelling op zondag geen enkel probleem.

In artikel 11 en 12 worden een aantal bevoegdheden van de Centrale Vereniging aangegeven. Zo moesten directeuren een directiecursus volgen bij de Koninklijke Bibliotheek en was een inspecteur aangesteld bij de Centrale Vereniging die de leeszalen en bibliotheken visiteerde en aanwijzingen gaf. Die inspecteur was overigens de directeur van de Koninklijke Bibliotheek, de heer Molhuysen. Grappig om te zien dat de KB in die beginjaren dus ook al betrokken was bij openbare bibliotheken en dat dit met de nieuwe bibliotheekwet van 2015 opnieuw een feit is geworden.

Over hoe je in 1921 dus een eerste bibliotheekwet invoerde.

Plattelands-lectuur-voorziening



Na een flink aantal artikelen over de bekostiging van lokale bibliotheken komen er aan het eind nog een paar opmerkingen over het platteland. Naast een subsidie voor de Centrale Vereniging voor Reizende Bibliotheken was er ook ruimte voor provinciale organisaties. Dat was dus ook de reden dat de Overijsselse bibliotheken zich verenigden in de Bond voor Openbare Leeszalen in Overijssel (BOLO). Als afzonderlijke bibliotheken kon men geen beroep doen op deze gelden.

Men kon subsidie aanvragen voor die gemeenten waar geen Openbare Leeszaal of Bibliotheek was en men richtte dan agentschappen in. Vaak betekende dat, dat er een correspondent werd aangesteld die een kleine wisselcollectie beheerde die door een 'echte' leeszaal beschikbaar werd gesteld. Deze subsidie bedroeg dan 1 cent per inwoner.  De provincie Overijssel legde vervolgens ook 1 cent per inwoner op tafel. Dat was overigens ook de landelijk voorgeschreven co-financiering in artikel 39. Ondanks alles bleek dat Overijsselse bibliotheken toch nog net achter het landelijke net visten. Maar daarover in een volgend blog meer.

Hoewel het woord 'lektuur'-voorziening doet vermoeden dat hier de kwaliteitsnormen wel wat minder stringent zouden zijn, is het tegendeel waar. In artikel 40 wordt er nog even fijntjes op gewezen dat ook de artikel 1-3, 5-10 van toepassing zijn op deze collecties.

Wie zelf de hele Rijkssubsidieverordening wil lezen, kan het hier vinden bij Delpher.

Nou een puike regeling zou je denken en incasseren die landelijke subsidie. Ja, dat dachten ze in Overijssel ook. Dat liep nog anders dan verwacht. Daarover in de volgende blog meer.

Dit artikel maakt onderdeel uit van een vijfdelige reeks over de geschiedenis van de samenwerking tussen de Overijsselse bibliotheken tussen 1918 en 1924. 

De vijf delen zijn:
Deel 1: Hoe het begon in 1918
Deel 2: De rijkssubsidievoorwaarden 1921
Deel 3: Hoe de bond startte in 1920
Deel 4: De correspondentschappen 1920-1924
Deel 5: Verder zonder subsidie

maandag 4 september 2017

Hoe het startte op 10 oktober 1918 : De samenwerking van Overijsselse Bibliotheken 1918-1924, Deel 1


In de komende blogs ga ik in op de geschiedenis van de Overijsselse bibliotheken tussen 1918 en 1924. Een relatief onbekende en slecht gedocumenteerde tijd. Bibliotheken - openbare leeszalen geheten - waren vooral bezig zichzelf op te richten.  In Overijssel waren in 1921 zeven openbare leeszalen: Enschede, Hengelo, Almelo, Deventer Kampen, Steenwijk en in Zwolle zelfs twee. Daar waren zowel een katholieke als een algemene openbare leeszaal. Bijna allemaal hadden ze een voorganger: een fabrieksbibliotheek zoals in Hengelo of een volksbibliotheek zoals in
Enschede en Zwolle. Op andere plekken werd de leeszaal opgericht op initiatief van notabelen zoals in Almelo, Zwolle en Kampen.

De periode tussen 1890 en 1920 staat ook wel bekend als de Leeszaalbeweging. Op vele plaatsen in het land wordt een openbare leeszaal opgericht. Bijgaande "infographic" komt uit de herdenkingsbundel van 25 jaar Centrale Vereniging (de voorloper van de VOB) en laat zien hoe het aantal bibliotheken en uitleenpunten steeg.

Ik ga niet in op de geschiedenis van de afzonderlijke leeszalen maar de samenwerking die ze gelijk na hun eigen start ontplooiden om te komen tot een eerste aanzet van een provinciaal netwerk. In vijf artikelen zal ik daarop ingaan en een beeld geven van de start van de samenwerking die gestalte kreeg in de Bond van Openbare Leeszalen in Overijssel (BOLO) en die jaren later zou uitgroeien tot het netwerk van Overijsselse bibliotheken. Ik hergebruik daarbij delen van artikelen die ik al eerder publiceerde maar kan ze door nieuw archiefmateriaal  nu in een gezamenlijk perspectief te zetten.

De start: 11 oktober 1918



De bibliotheken namen 99 jaar geleden - in 1918 - de eerste stappen. Bovenstaande brief komt uit het archief van het Historisch Centrum Overijssel. En daarmee is het de eerste brief waarmee bibliotheken in Overijssel als netwerk van start gingen. Op 11 oktober 1918 stuurt de secretaris van de Bibliotheek Zwolle een brief aan de bibliotheken in Almelo en  Deventer. Beiden waren net geopend.

Het was de tijd net na de Eerste Wereldoorlog. De illusies over een betere wereld waren wel verdwenen. Dit was reden waarom de overheid na de Eerste Wereldoorlog extra investeerde in cultuur: om de moraal weer op te vijzelen.

Bijgaande stukje geschiedenis kwam ik op het spoor door het proefschrift van Marijke Borghgraef-Bakker uit 2010 'De plattelandsbibliotheek in Overijssel 1948-1988'. Daarin gaat ze ook kort in op de aanloop naar de ontwikkelingen na de Tweede Wereldoorlog.

Zij schrijft hierover:
Door deze ontwikkelingen aangemoedigd, kwamen in de provincie Overijssel in december 1918 vertegenwoordigers van de Openbare Leeszalen van de steden Zwolle, Deventer en Almelo bij elkaar om te bezien of het wenselijk en mogelijk zou zijn in Overijssel een provinciale vereniging op te richten. Het overleg resulteerde in de oprichting van de Bond van Openbare Bibliotheken en Leeszalen in Overijssel (BOLO) op 16 april 1920. Het doel van de bond was de belangenbehartiging van de aangesloten openbare leeszalen en bibliotheken, en eveneens van de inwoners van de provincie Overijssel in die plaatsen waar nog geen openbare leeszalen of bibliotheken gevestigd waren. Een van de eerste activiteiten was het aanvragen van provinciale subsidie voor het opzetten van correspondentschappen voor de plattelandslectuurvoorziening in Overijssel. In december 1920 kende Provinciale Staten van Overijssel een subsidie toe voor een periode van drie jaar, ingaande 1921. Borghgraef, p. 25



We hebben alleen een paar dames en heeren nodig voor de statuten...
De brief die hierboven staat is ook wel een pareltje. De Bibliotheek Zwolle neemt het voortouw om te zorgen dat er een Provinciale Vereniging komt voor Overijsselse Bibliotheken. De secretaris uit Zwolle informeert of de secretaris uit Deventer ook in deze commissie wil zitten. Het geeft wel een mooi tijdsbeeld van die startende bibliotheken. Want het is helder dat de secretaris uit Deventer  waarschijnlijk vragen heeft gesteld over de aanstelling van personeel en of er richtlijnen, handboeken of instructies waren voor al dat nieuwe werk. Het ministerie - die in die tijd subsidie gaf voor bibliotheken - eiste dat op belangrijke posities opgeleide bibliotheekmensen zaten. De Centrale Vereniging voorzag in deze cursussen. Het besmuikte 'nee, wij hebben geen bibliothecaris maar een directrice' zal toch menigeen doen grijnzen. Maar het past goed in het tijdsbeeld. Daarna komt de secretaris uit  Zwolle toch ter zake.

Dan volgen de prachtige zinnen:
Het spreekt vanzelf dat deze comm.(issie) slechts een geheel voorloopig is. Wij hebben nu alleen een paar dames en heeren nodig,om hun namen in de Statuten te vermelden...
Dat u het maar even weet.  Men had toen niet kunnen bevroeden dat de samenwerking na bijna een eeuw dus nog steeds actueel zou zijn.



16 april 1920: oprichting van de BOLO
Op 16 april 1920 vindt dan de definitieve oprichting plaats van de Bond van Openbare Bibliotheken en Leeszalen in Overijssel. Daar is toch nog wat tijd over heen gegaan.  Op 16 april 1920 had men zicht dat men ook daadwerkelijk een subsidieaanvraag kon indienen bij zowel rijk als de provincie. De noodzaak om een juridische entiteit te krijgen werd dus urgent.

De bond kende statuten en een reglement.

Het doel en middelen van de bond werden als volgt omschreven:


Hoewel deze tekst niet helemaal scherp is, kun je eruit halen dat men zich wilde inzetten voor zowel onderlinge samenwerking als voor het opzetten van bibliotheken. Dit kon zijn door echt een bibliotheek te openen of door correspondentschappen te starten. Bij laatste moet men denken aan  een soort reizende collectie en bestelmogelijkheid. Een allereerste vorm van interbibliothecair leenverkeer met wisselcollecties. Maar doel was vooral nog: het uitbreiden van de voorzieningen op het platteland.

Voordat ik inga op die echte start, zal ik in het volgende artikel stil staan bij de Rijkssubsidievoorwaarden van 1921 en het belang van deze voorwaarden voor de 'plattelands-lektuur-voorziening'. Dit artikel maakt onderdeel uit van een vijfdelige reeks over de geschiedenis van de samenwerking tussen de Overijsselse bibliotheken tussen 1918 en 1924. 

De vijf delen zijn:
Deel 1: Hoe het begon in 1918
Deel 2: De rijkssubsidievoorwaarden 1921
Deel 3: Hoe de bond startte in 1920
Deel 4: De correspondentschappen 1920-1924
Deel 5: Verder zonder subsidie

maandag 14 maart 2016

1920: hoe met 1 cent per inwoner provinciaal bibliotheekwerk startte


Bovenstaande briefje is van mei 1920. Het is het allereerste subsidieverzoek aan de Provincie Overijssel om subsidie voor bibliotheekwerk. Het origineel beslaat drie handgeschreven pagina's en men vraagt in totaal fl. 16.000,- aan. Het argument dat gebruikt wordt is dat het Rijk en een aantal gemeenten al zijn overgegaan tot financiering van bibliotheken maar dat het platteland nog ernstig achterblijft.

Met het bedrag wil de Bond van Openbare Bibliotheken en Leeszalen in Overijssel (BOLO) filialen en correspondentschappen oprichten. Ook in andere delen van Nederland gebeurt dat op dat moment.

Dit briefje zal het niet het origineel zijn dat is ingestuurd maar is wel het afschrift dat bewaard is gebleven. De provincie Overijssel antwoordt met een bondig 'nee'. De brief van die afwijzing heb ik niet kunnen achterhalen. Maar de volgende brief begint met de zin: 'Naar aanleiding van het advies van de Gedeputeerde Staten van Overijssel om afwijzend te beschikken op het verzoek om een jaarlijksch provinciaal subsidie...'  Ondanks de afwijzing doen de bibliotheken een tweede poging.


Het strijdpunt was dat de provincie zich op het standpunt stelde dat de plattelandsgemeenten zelf aan zet waren. Een aloude discussie dus die in de afgelopen tien jaar bij veel provincies opnieuw gevoerd werd toen de subsidie voor bibliobussen werd afgeschaft (dat moesten plattelandsgemeenten zelf maar betalen).

In juli 1920 wordt een hernieuwde aanvraag gedaan. De bibliotheken laten het er niet bij zitten. In die hernieuwde aanvraag wordt een argument gebruikt waar de politiek vaak gevoeliger voor is dan voor het inhoudelijke argument. Dat argument is: bij de buren gebeurt het ook. Er zit dan ook een aardige bijlage bij met een overzicht van gemeenten die in 1919 provinciale subsidie ontvingen.


De lijst is niet volledig. In een geschreven toelichting worden nog vele andere plaatsen genoemd. Het was dus heel gewoon in die tijd dat er geld werd gegeven aan grotere bibliotheken die vervolgens kleinere bibliotheken moesten gaan opzetten. Dat geld ging overigens niet direct naar de grotere bibliotheken. Daar waren die provinciale bonden voor opgezet zoals ik eerder al eens scheef.

De provincie Overijssel gaat na deze hernieuwde aanvraag overstag, getuige onderstaande brief.


De provincie besluit om 1 cent per inwoner beschikbaar te stellen. Ik vermoed dat die 1 cent per inwoner weer alleen uitgekeerd werd voor die gemeenten waar men bibliotheekwerk ging opzetten. De beperkte financiële overzichten die ik tegen kwam doen vermoeden dat het om niet meer dan een paar duizend gulden per jaar zal zijn gegaan. Naar mijn gevoel heeft de bond dus minder gekregen dan men aanvankelijk vroeg.

Correspondentschappen
Met deze subsidie - die voor in totaal drie jaar werd gegeven - werden correspondentschappen opgericht. Die correspondentschappen moeten een soort kleine bibliotheken zijn geweest in schoollokalen of  parochiehuizen. De correspondenten ontvingen een vergoeding hiervoor: fl. 50,- per jaar bij minder dan 50 leden en fl. 75,- wanneer er 50-100 leden waren.

Als in 1924 de laatste subsidie binnenkomt, zet de Bond van Openbare Bibliotheken en Leeszalen in Overijssel de werkzaamheden gewoon voort. Daarvan getuigt onderstaand overzicht uit 1927.


De correspondentschappen telde in totaal 80 leden. Echt omvangrijk was het dus niet. Een correspondentschap werd uitgevoerd onder supervisie van één van de bestaande openbare bibliotheken. Maar met die 80 leden begon wel openbaar bibliotheekwerk in Diepenveen, Kamperveen, Vollenhove, Dalfsen, Vroomshoop en Nijverdal.

Kamperveen en IJsselmuiden
Saillant is overigens de bibliotheek in Kamperveen. Kamperveen ging later op in de gemeente IJsselmuiden. IJsselmuiden is lange tijd de enige gemeente geweest in Overijssel zonder openbare bibliotheek. Er was wel een kerkbibliotheek in deze plaats. IJsselmuiden kreeg opnieuw een openbare bibliotheek bij de samenvoeging met de gemeente Kampen in 2001. Ze gingen toen vallen onder de bibliotheek in Kampen. In 2012 kreeg IJsselmuiden een eigen vestiging. Bijna 100 jaar na het correspondentschap was de openbare bibliotheek dus weer helemaal terug in deze plaats.

Hoe de geschiedenis alles weer rond maakt en hoe met 80 leden iets groots begon.

Voor meer geschiedenis, lees ook:
Baron van Sloet tot Oldhuis in 1851
Crowdfunding in Almelo in 1917
De oprichting van de BOLO in 1918
De managementinformatie van 1924
De oproep om snel weer te gaan vergaderen in 1945

woensdag 27 januari 2016

Crowdfunding in 1917


Crowdfunding: u dacht dat het een modewoord was? Niets blijkt minder waar. Bovenstaande brief is een brief aan alle ingezetenen van de gemeente Almelo. Ik kwam het tegen toen ik bezig was met de opdracht voor scenario's voor de Bibliotheek Almelo. Rond 1916 werd de bibliotheek opgericht - volgens mij een 100-jarig bestaan dit jaar - en in 1917 werden ook daadwerkelijk activiteiten ondernomen om te starten.

Eén van de initiatiefnemers was de heer H. Salomonson, een industrieel die eigenaar was van de Ten Cate textielfabrieken (thans bekend van het kunstgras). Er werd een openbaar bestuur gevormd met geledingen uit verschillende delen van de samenleving. Er zat een pastoor en een dominee in het bestuur. De potentiële bestuursleden voor een openbare bibliotheek werden gevraagd om bij elkaar te komen voor 'een geheime bespreking'.  De pastoor echter weigerde: 'hij nam nooit deel aan geheime besprekingen'. Maar toen duidelijk werd wat de bedoeling werd, schoof ook de pastoor aan...

Crowdfunding
Nu er een bestuur was en  het pand was geregeld werd ook de bevolking gevraagd om een bijdrage. En die kon tweeledig zijn. Op de eerste plaats werd gevraagd: Wat is een bibliotheek u waard? Bijdragen vanaf 50 cent waren welkom. En het bedrag zou verdubbeld worden door de gemeente.  En verder werd gevraagd  'Uwe boekenkast nog een na te zien. Er staan wellicht exemplaren in die door U niet meer gelezen worden en dus renteloos staan'. Prachtige zin!  En dan volgt een pleidooi op het gemoed dat de 'mensch' toch de plicht heeft dit geestelijk voedsel door te geven.

Verder zit er ook een oproep in aan de leesbibliotheken met een 'propagandistisch' karakter om aan te sluiten bij de Openbare Leeszaal.

Begroting van 1925
De actie van de bibliotheek slaagt. De bevolking draagt massaal bij en de exploitatie komt op poten. Kijk maar eens naar de exploitatie van 1925.

Ook zo'n exploitatieoverzicht is toch wel aardig om te zien. De totale begroting is ongeveer fl. 15.000,-. De helft daarvan komt van subsidie van gemeente en van het rijk. De overige inkomsten zijn gebruikersinkomsten (en jawel, ook al boetes...).

Aan de uitgaven kant zien we dat dat tweederde van de kosten worden gevormd door personeel. Dat wat dus toen ook al de grootste post. Ongeveer 20% bestaat uit kosten voor boekaanschaf. 

Zowel personeel als collectievorming zitten anno 2016 nog steeds zo in de begroting. Met andere woorden: begrotingen van bibliotheken zijn al bijna 100 jaar hetzelfde. Ik ben benieuwd hoe dat over honderd jaar is.... 

De platen die ik hier gebruik komen uit een geschiedenisboekje over de Bibliotheek Almelo dat uitkwam ter ere van het 80- of 90-jarig bestaan. De gegevens ontbeer ik even maar ik zal hier nog een link plaatsen naar dat boekje.  

dinsdag 26 januari 2016

God lof! De oorlog is voorbij. Laten we gauw weer gaan vergaderen!


Na de managementinformatie uit de jaren '20 vond ik in de archieven nog een briefje van net na de Tweede Wereldoorlog.  Het briefje opent met:
'Nu de oorlogsjaren voorbij zijn en daarmede de verdrukking, die ook de Leeszalen ondervonden, God lof! voorbij is, is het weer mogelijk, dank zij het herstel der treinverbinding om als vrije Leeszaalmensen elkaar te ontmoeten.' 
Het briefje roept op om niet alleen de besturen bij elkaar te laten komen maar al het personeel van de bibliotheken. Dit omdat men gezamenlijk de bibliotheek in Deventer zou gaan bekijken. Die stond toen onder leiding van mejuffrouw Timmenga. Een naam die vele ouderen in het bibliotheekwerk nog zullen kennen omdat Deventer later een opleidingsbibliotheek zou worden.

Het aardige is hoe zo'n  klein briefje zoveel informatie over die tijd geeft. Men was gewoon elkaar te treintijden te geven bijvoorbeeld. In meerdere brieven kwam ik dit tegen. En oja, die gezamenlijke broodmaaltijd: wel zelf meenemen.  Maar ook het feit dat degene die uit Steenwijk moet komen na zes uur 's avonds niet meer op tijd thuis kan komen met het openbaar vervoer. De directeur in Steenwijk was op dat moment mejuffrouw Glas en zij mocht blijven slapen bij mejuffrouw Timmenga, .

Gebruik van bibliotheken in de Tweede Wereldoorlog
De Tweede Wereldoorlog was geen makkelijke tijd voor openbare bibliotheken. Personeel dat Joods was, moest uit dienst en werd weggevoerd, gebouwen raakten beschadigd door oorlogsgeweld en uiteraard was nergens geld voor.

Wel vond ik in de archieven wel gebruikscijfers uit 1941 en 1945. Hieronder zie je de bezoekerscijfers en de uitleencijfers uit 1941 en 1945. En die laten wel wat opvallends zien.

Het aantal bezoekers in 1941 bedraagt 146.000. In 1945 zijn dat er nog maar ruim 69.000. Een halvering van de bezoekers dus. Met name de openbare bibliotheken in Almelo, Enschede, Hengelo en Zwolle zien hun bezoekers heel hard teruglopen. Deventer, Kampen en Steenwijk blijven redelijk op peil.

Bij de uitleencijfers zien we echter iets heel anders.
Daar zien we dat het aantal uitleningen stijgt in 1941 van 463.000 naar 860.000 in 1945. Veel minder bezoekers maar veel meer uitleningen. Tegenwoordig zien we eerder de omgekeerde trend. Naar de reden hoe dit zit, kan ik echter slechts gissen: waren ze minder open en mochten mensen meer meenemen? Veranderde men van karakter van Leeszaal (waar je de boeken ter plekke moest lezen) naar Bibliotheek (waar je ze mocht houden)? Wie het weet mag het zeggen.

Nederland weer opbouwen
De blijdschap over de beëindiging van de oorlog is - ook vier maanden na de bevrijding - nog helemaal voelbaar. Ook het elan om weer aan de slag te gaan is zichtaar: 'laten we met z'n allen in Deventer gaan kijken'. Nederland herrees uit de as en bibliotheken zagen daar voor zichzelf een belangrijke taak. Het is dan ook niet raar dat in 1948 twee provinciale stichtingen het licht zien: de Centrale PlattelandsBibliotheek West-Overijssel (CPB) en Katholieke Centrale Vereniging voor Lectuurvoorziening in Oost-Overijssel (KCVL).

Er moesten bibliotheken komen, niet alleen in de steden, ook in alle dorpen! De rest is geschiedenis.