Een jaar geleden werd in Nederland de Bibliotheekwet aangenomen en sinds een aantal jaren hebben we nu de Bibliotheek op School. Beiden worden nu genoemd als toonaangevende veranderingen in het bibliotheekwerk. Maar is dat ook zo? Ik stuitte op een mooi proefschrift van Wim Coster over Baron Sloet tot Oldhuis (1807-1884) die in 1851 al pleitte voor een bibliotheekwet en in 1855 voor de Bibliotheek op School.
Leest u even mee?
Baron Sloet tot Oldhuis
Ik kwam Baron Sloet tot Oldhuis op het spoor via het proefschrift
Marijke Borghgraef-Bakker over het Overijssels bibliotheekwerk tussen 1948-1988. Daarin beschrijft zij ook de aanloop naar deze periode wat er in de 19e eeuw gebeurde.
Baron Sloet tot Oldhuis was een alleskunner als je zijn levensgeschiedenis leest. Hij was burgemeester van Hengelo, rechter in Zwolle, gemeenteraadslid, tweedekamerlid,schrijver en dichter. Hij was een kritische liberaal die redelijk eigenzinnig zijn gang ging in de goede zin van het woord.
In het proefschrift van Borghgraef-Bakkeer wordt verwezen naar een ander proefschift, dat vanWim Coster
over deze baron onder de titel: 'Baron op klompen'
1851: Pleidooi voor een bibliotheekwet
Sloet was lid van de Tweede Kamer vanaf 1840. Hij heeft nog meegewerkt aan de grondwetherziening die tussen 1840 en 1848 tot stand kwam. Wonend in Zwolle en werkend in Den Haag. Dat moet in die tijd een dag of twee reizen zijn geweest (Zwolle kreeg pas spoor in 1860). Geen telefoon, geen internet en geen computers. Wie iets wilde bereiken schreef dus oneindig veel brieven, bezocht jan en alleman en reisde van hot naar her.
In die tijd pleit Sloet ook voor het bibliotheekwezen. Hij zag in wat het belang zou worden van lezen en omgaan met informatie. Coster schrijft daarover:
Zijn grote voorbeeld was Engeland. Het land liep voorop ‘in wat de informatie- en communicatierevolutie van de negentiende eeuw mag worden genoemd: de ontwikkeling van spoorweg, telegraaf, postverkeer’, schrijft Paul Schneiders in Lezen voor iedereen. ‘Als element in deze omwenteling dient zeker de schepping van de moderne openbare bibliotheek te worden genoemd, een geboorte die in 1850 plaatsvond toen het Engelse parlement de Public Libraries Act aannam.’ Die wet maakte het voor gemeenten mogelijk om een speciale belasting te heffen teneinde openbare bibliotheken te bekostigen. Sloet was hierover, ondanks het verplichtende karakter en ondanks het feit dat het ging om overheidsgelden, enthousiast en hij heeft ‘bibliotheekhistorie gemaakt door als eerste in het Nederlandse parlement er voor te pleiten het Engelse voorbeeld te volgen.’ Tijdens de behandeling van de Gemeentewet in de Kamer vroeg hij in 1851 namelijk aan Thorbecke voor te schrijven dat gemeenten verzamelingen van kunsten en wetenschappen en openbare boekerijen zouden oprichten. De minister weigerde echter zover te gaan, want met dergelijke financiële lasten wilde hij de gemeenten niet opzadelen.
(p. 120, Baron op klompen)
Hoewel Thorbecke, de toenmalige minister, het voorstel afwees zijn er toch wel gelijkenissen tussen de huidige bibliotheekwet en de gang van zaken toen. Want hoewel in de huidige bibliotheekwet is opgenomen dat een bibliotheek vijf functies moet hebben durfde ook Bussemaker, als huidige minister, het niet aan om gemeenten voor te schrijven dat zij een bibliotheek moesten onderhouden. In die zin leek de discussie van 1851 op die in 2014 toen het over de behandeling van de nieuwe bibliotheekwet ging.
Als de overheid niet wil, doen we het zelf!
Sloet was in 1841 één van de mede-oprichters van de 'Overrijselse Vereeniging tot Ontwikkeling van Provinciale Welvaart'. Een brede stichting die op vele wijzen de ontwikkeling van de provincie ondersteunde: voor musea en bibliotheken maar ook voor ontwikkeling van de infrastructuur zoals wegen. Als de overheid niet voor bibliotheken wilde zorgen, zou Sloet zelf het initiatief wel nemen en dat ging - zoals bij alles wat hij deed - zeer voortvarend.
Coster schrijft daarover:
De overheid in de persoon van Thorbecke gaf op dit gebied echter niet thuis en dat leidde mede tot het besluit, dat ‘Welvaart’ bibliotheken zou stichten in alle plattelandsgemeenten van Overijssel waar het Nut dit nog niet had gedaan. Er werd echter ook samengewerkt, bijvoorbeeld door het ruilen van boekwerken. De directie van ‘Welvaart’ nam geen halve maatregelen om de ‘groote gedachte’ te realiseren. Op een openbare veiling kocht het bestuur tweehonderd boekdelen die ‘goede volkslectuur’ boden. Aan de leden werd geen geld, maar een boek gevraagd. Hun gemoed werd danig aangesproken met de vraag of ze boeken wel ‘renteloos voor den menschelijken geest’ in hun kasten mochten laten staan. ‘Moet zelfs niet eene soort van zelfverwijt ontstaan’, hield Sloet hun voor, ‘dat men daardoor aan de algemeene beschaving te kort doet, waarvoor ieder zijne verpligting heeft?’ Ze konden zich die last besparen door gulhartig mee te werken aan ‘eene boekencollecte, na voorafgegane aankondiging.’ Aan de gemeentebesturen van Hardenberg, Hellendoorn en Ommen werd gevraagd of zij belangstelling hadden voor een volksboekerij van tweehonderd delen. De reacties waren positief en dus konden inwoners van deze gemeenten, evenals die van aangewezen buurgemeenten en de leden van ‘Welvaart’, gratis boeken lenen; maximaal twee tegelijk voor een periode van drie weken. De bibliotheek stond onder toezicht van een door de gemeente aangestelde bibliothecaris en diende gedurende twee dagen per week minimaal één uur open te zijn. Op het te laat terugbezorgen stond een boete van vijf cent per dag en bij verlies moest anderhalf maal de inkoopprijs worden betaald. De directie van ‘Welvaart’ diende jaarlijks nauwkeurig op de hoogte te worden gebracht van het aantal leners en uitleningen en ook van de stand der boeken. Andere plaatsen volgden. Hasselt, Vollenhove en Zwartsluis kregen hun volksbibliotheek, maar het ging te langzaam naar de zin van de directie. ‘De tijd waarin wij leven heeft haast, veel haast’, aldus Sloet in het jaarverslag van 1869-1870. (p. 128, Baron op klompen)
In een een notendop zien we hier al het bibliotheekwerk dat wij kennen uit de twintigste eeuw: een collectie, een gebouw en een bibliothecaris. En aardig om te zien: de collectie werd via 'crowdfunding' bij elkaar gebracht. De plaatsen Hardenberg, Ommen, Hellendoorn, Hasselt, Vollenhove en Zwartsluis zijn dus 'Sloet'-bibliotheken. Wie weet dat Overijssel nu nog 25 openbare bibliotheekstichtingen heeft, weet dus dat bijna een kwart zijn oprichting mede heeft te danken aan Sloet.
1855: Bibliotheek op School
Eén van de beroepen die Sloet ook nog uitoefende was die van schoolopziener over het schooldistrict rond Zwolle. Op die scholen beijverde hij zich voor de schoolboekerijen.... inderdaad de voorlopers van de Bibliotheek op School.
Hierover schrijft Coster:
Een verhaal op zich vormden de schoolboekerijen. In zijn eigen Tijdschrift
voor staathuishoudkunde en statistiek beschreef Sloet in 1855 het voorbeeld van de
schoolboekerijen in de Armeninrichting in Zwolle en vijf 'gehuchten' in Zwollerkerspel:
Windesheim, Bergklooster, Westenholte, Genne en Wythmen. Met
elkaar vormden zij het eerste gedeelte van het eerste schooldistrict in Overijssel,
waarover hij schoolopziener was. Iedere onderwijzer in Zwollerkerpel kreeg per
jaar per twintig leerlingen één gulden om boeken aan te schaffen. Ze werden zo
goedkoop mogelijk, op veilingen en dergelijke, aangekocht en vervolgens in een
netjes geverfde boekenkast met het opschrift 'schoolboekerij' gezet. Er was een
catalogus aangelegd en van de uitleningen werd nauwkeurig aantekening gehouden. Al met al bestond er in Zwolle en Zwollerkerspel dus tamelijk veel gelegenheid
tot lezen, niet in de laatste plaats dankzij Sloet. (p. 129 Baron op klompen)
De Bibliotheek op School is overigens later een uitvinding met onder andere een Overijssels tintje. Het Overijsselse project Biebsearch jr. is samen met drie andere projecten uit andere provincies de aanzet geweest voor de grootschalige uitrol die nu plaats vindt. Niet ver van waar Sloet zijn zijn schoolboekerijen opende werd
in Zwolle bij OBS Het Veldboeket door gedeputeerde Maij de eerste Bibliotheek op School geopend. Ik vermoed dat men dat men dit bij die opening niet gememoreerd heeft.
Sloet zou tevreden zijn met wat nu gebeurt maar gezien zijn voortvarendheid zou het hem wel allemaal te lang hebben geduurd.
Hoe bibliotheken voor vrede zorgen
Waarom deed Sloet dit alles? Waar lagen zijn drijfveren en waarom ging het volgens hem allemaal niet snel genoeg?
Coster zegt verderop:
Tot zijn spijt moest hij ondanks alles echter wel constateren, dat in Overijssel 'de slijt van boeken zeer gering' was.Er diende dus iets te gebeuren, had hij al in 1850 in de Kamer als zijn mening gegeven. En daarvoor had hij nog een reden: nu steeds bredere lagen van de bevolking betrokken raakten bij de politiek, moesten deze kennis kunnen verwerven. Niet alleen konden zo de talenten naar voren komen, maar ook konden daarmee opstanden, zoals die in het buitenland te zien waren geweest, worden voorkomen. (p. 129, Baron op klompen)
Sloet heeft het al over de participerende burger avant le lettre. En hij wist dat wie burgers niet serieus neemt uiteindelijk het onheil over zich afroept.
Of om het met Sloet zelf te zeggen:
Wij zijn het allen eens, dat de uitspattingen der volkswoede in andere landen niet te danken zijn aan overmaat van beschaving, maar aan gebrek aan beschaving.