zaterdag 23 april 2022

We keken weg, we sloten uit en verloren onze onpartijdigheid - over de rol van openbare bibliotheken in de oorlog

In de afgelopen tijd schreef ik veel over de Joodse bibliotheekmedewerkers die werden ontslagen in de oorlog. In de officiële telling zijn het er elf van wie er vijf werden vermoord. Het was nooit mijn intentie tijden het schrijven van boek 'Geruisloos verdwenen uit de bibliotheekgeschiedenis'  om een moreel oordeel te vellen of om goed en fout aan te wijzen. Mijn intentie was om deze mensen weer een gezicht te geven.

Voor de Vereniging van Openbare Bibliotheken (VOB) was de boekpresentatie wel een moment om stil te staan bij het handelen van bibliotheken in de oorlog in het algemeen en de Centrale Vereniging - de voorganger van de VOB - in het bijzonder. Anne Rube, voorzitter van de VOB, hield een indrukwekkend betoog dat onder het artikel van Bibliotheekblad nog eens rustig na kunt lezen. Ik neem u mee langs haar verhaal waaruit bleek dat onze sector wegkeek, uitsloot en haar onpartijdigheid verloor. 

Vier dagen na de capitulatie werd al aangedrongen op censuur


Op 19 mei 1940, vier dagen na de capitulatie, stuurt de CV bovenstaande brief aan alle bibliotheken. Men riep daarin op om alle boeken die tot wrijving zouden kunnen leiden uit de roulatie te nemen. Welke titels je moest verwijderen, moest je zelf maar uitzoeken. Van een aantal bibliotheken was overigens voor het uitbreken van de oorlog al sprake van verwijderen van boeken. Paul Schneiders maakt in zijn overzicht van de bibliotheekgeschiedenis gewag van Haarlem en Amsterdam die al hadden 'vooruitgewerkt' in eigen woorden. Al voor de oorlog waren boeken  die als 'Duitsch-vijandig' konden worden beschouwd verwijderd.

Overigens werd er al een snel een commissie gevormd binnen de CV om zelf lijsten te maken van 'verboden lectuur'. Dit deed men om niet de bezetter die lijsten te laten maken. Dat mislukte want natuurlijk ging de bezetter er zich mee bemoeien. Men kwam onder toezicht te staan maar mocht grotendeel zelf het werk uitvoeren. Als op zoveel vlakken, liet de bezetter de schijn van enige vrijheid ontstaan als men het zelf zou doen. En zo werkte men alsnog mee.

Vernietigend oordeel van verzetskrant Trouw en toch een 'topjaar'

Anne Rube haalde bij de boekpresentatie bovenstaande artikel aan. Het is uit de verzetskrant Trouw van 31 augustus 1944. Het is oordeel is hard over de handelwijze van Centrale Vereniging: 
“Het was voor de Nazi’s een kleine kunst hun luguber bedrijf der vergiftiging van ons volk via dit kanaal (hier worden de CV en de bibliotheken bedoeld) ter hand te nemen en de leiding van deze vereniging toonde niet de nodige ruggengraat om deze instellingen meteen te doen verdwijnen. Integendeel, ’t advies van den ondergang “Redt wat te redden is” werd ook hier gevolgd. In het jaarverslag over 1942 zei de voorzitter letterlijk “Richtlijn is gebleven: als centrale organisatie de maatregelen te nemen die de leeszalen in staat stellen om te functioneren. Om dit advies na te leven gaf men zelfs artikel 5 der subsidievoorwaarden onzer regering prijs namelijk den eisch der onpartijdigheid en men ging werven in Nationaal-Socialistische richting.” De krant stelt dat alle neutrale bibliotheken de bezetter hebben gesteund “tot schade van de vaderlandsche strijd door leeszalen en bibliotheken te ontdoen van alle boeken die tegen het Nationaal-Socialisme ingaan.”
Trouw oordeelde dus dat de enige juiste houding was geweest om de bibliotheken te sluiten en op te doeken tot nader orde. Dat deden bibliotheken niet. Ze probeerden te redden wat er te redden viel en men probeerde erger te voorkomen. De bibliotheken vonden zichzelf  'essentieel' en er werd in de oorlog meer uitgeleend dan ooit. Menig jaarverslag sprak tijdens de oorlog dan ook van een 'topjaar'. 

Binnen twee weken had bijna iedereen de ariërverklaring getekend

Wie mijn boek leest en de juiste documenten goed achter elkaar legt, ziet dat begin oktober 1940 bij gemeenten de oproep tot het tekenen van de ariërverklaring binnenkwam. Alle ambtenaren en alle personeel bij de gesubsidieerde instellingen moesten die ondertekenen. Binnen enkele dagen nadat de gemeente die oproep had binnen gekregen, ging deze door naar de bibliotheek. De directeuren van de bibliotheken gaven het door naar de medewerkers die allemaal tekenden. 

Dat leidde tot bijvoorbeeld dit briefje van de bibliotheek Hilversum op 17 oktober 1940. 

Gedateerd: 17 oktober. Een kleine twee weken zat er tussen het uitreiken van de orders vanuit het ministerie en het inleveren van de verklaringen. En van meet af aan is helder dat het inleveren van een Jood-verkaring maar één ding kon gaan betekenen: ontslag. En in mijn boek laat ik zien dat de bibliotheekorganisaties zich ook daar al weer op voorbereidden. Men werkte op sommige plekken opnieuw 'vooruit'. 

Uiteindelijk leidt dat voor elf medewerkers eind november tot ontheffing uit de functie en begin 1941 tot definitief ontslag. Pas in de loop van 1942 beginnen pas de massadeportaties. Het laat zien hoe pijnlijk vroeg de uitsluiting van Joden begon en hoe het een lange martelgang met allerlei pesterijen, uitsluiting en verboden richting de kampen werd. Van de elf ontslagen medewerkers worden er zoals gezegd vijf vermoord in Auschwitz of Sobibor. Zes overleven het. Drie omdat ze in een Joodse groep terecht kwamen met extra voorrechten die eindigde in Theresienstadt in Noord-Tsjechië, twee doken onder en één was gemengd gehuwd. 

Achteraf is het makkelijk oordelen
We keken weg, we sloten uit en we verloren onze onpartijdigheid, dat is de conclusie. Maar dat is makkelijk gezegd met de wetenschap van nu. Eind 1940 kon je makkelijk denken dat de de Duitse bezetting het 'nieuwe normaal' zou zijn. De hegemonie van de bezetter was enorm en je kon je afvragen of ze ooit nog weg zouden gaan. Wat doe je dan? Ben je zo dapper? Ik durf het van me zelf niet te zeggen. Opstaan in de massa vraagt enorm veel moed. 

Van het verzet is bekend dat dit qua omvang vóór juni 1944 maar beperkt was. Na D-day in juni 1944 en helemaal na dolle dinsdag in september 1944 veranderde dit enorm. Er was plotsteling een flinke animo om bij het verzet te gaan. 

Ik durf van mezelf niet te zeggen dat ik bij het verzet zou hebben gezeten. Ik weet werkelijk niet of ik zo moedig zo zijn geweest dat ik zou zijn opgestaan.  In 1940 werkten er 547 medewerkers in het bibliotheekwerk. Allemaal ondertekenden ze de ariërverkaring. Er werden vragen gesteld maar niemand weigerde. Er werd gestribbeld, er werd wat gesjoemeld met de verboden boeken maar uiteindelijk ging men in alles mee. Het maakt de verzetsdaden van Elsa van Gool, een bibliotheekassistent in Den Haag, zo uitzonderlijk. Zij moest haar inzet voor het verzet betalen met haar eigen leven. Eén op zovelen.

Dat maakt de conclusie Anne Rube dan ook zo pijnlijk en wrang:
'Wat mijzelf betreft: het lezen van Marks boek doordringt me van het besef dat mochten we ooit weer in zo’n verschrikkelijke situatie komen, het heel waarschijnlijk is dat weer mensen in de kou blijven staan. ‘Geruisloos verdwenen’ roept die beklemming bij me op, die schaamte. Moed is iets uitzonderlijks is, moed is extreem gevaarlijk.'

Zelfs jaren na de oorlog vraagt zelfs het uitspreken van de tekst die Anne Rube uitsprak nog moed. De VOB had dit ook voorbij kunnen laten gaan. Je weer even stil houden, morgen is er iets anders belangrijk. Gewoon nog even de andere kant opkijken. Geen lastige discussies, geen overwegingen en geen gedoe. Die keuze maakte de VOB niet en sprak zich uit en erkende wat fout was.

Eindconclusie
Anne Rube sloot haar verhaal dan ook af met het volgende slot:
"De CV, de rechtsvoorganger van de Vereniging van openbare bibliotheken en de bibliotheken zelf, hebben meegewerkt aan het verwijderen van boeken die de bezetter onwelgevallig waren. Zij ontsloegen Joodse medewerkers en bekreunden zich vanwege de wachtgeldregeling, hingen het bordje ‘Verboden voor Joden’ op en schreven Joodse leden uit. 

De juiste keuzes maken is achteraf zoveel gemakkelijker.

Bibliotheken en hun vereniging deden eraan mee dat Joden apart werden gezet. Zij waren in de bezettingstijd – om het grote publiek te blijven dienen – meermaals niet bereid om een vuist te maken tegen grof onrecht. Dat is iets dat we niet ‘niet’ kunnen hebben geweten, nooit mogen vergeten en steeds onder ogen moeten blijven zien."

Lees het hele verhaal van Anne Rube nog eens terug. Het is het waard.  

We keken weg, we sloten uit en verloren onze onpartijdigheid. Vijf van onze Joodse collega's moesten dat uiteindelijk met hun leven bekopen.

Geen opmerkingen: