donderdag 28 september 2017

Liveblog Expeditie Bibliotheekplaza 2017 #biebplaza


6.15 uur
Al vele jaren verzorg ik tijdens BibliotheekPlaza van Probiblio het liveblog. Een prachtige bijeenkomst met de blik naar buiten: wat zien we om ons heen gebeuren wat belangrijk is voor het bibliotheekwerk? Ik noem het altijd: het meest okselfrisse bibliotheekevenement van het jaar.
Dit jaar is de opzet anders dan anders. Het thema is 'Expeditie Bibliotheekplaza' Het programma kent geen lange rij sprekers. Deelnemers is verzocht makkelijk zittende kleding aan te trekken. En voor uw live-blogger betekent dat, dat ik ook nog niet weet wie of wat ik tegen kom. Ik zal dit live-blog deze dag een aantal aanvullen met 'mijn' expeditieverslag. Een Bibliotheekplaza die anders is dan anders. Of toch niet? De tijd om op te staan, 5.15 uur, is voor mij dezelfde als in andere jaren.



10.20 uur
Plaza is begonnen. De zaal is opgedeeld in 54 teams. Elk team bestuurt een land en wil zijn of haar inwoners zo gelukkig mogelijk maken. Probleem is alleen dat je als land niet alleen alles voor elkaar kunt krijgen. Je moet dus samenwerken.  De expeditie gaat dus bestaan uit het gelukkig maken  van je land en het land dat het gelukkigst is wint vandaag.



In de zaal 450 bibliothecarissen. Met de opdracht om een vlag te maken van je land die je identiteit weergeeft. Het wordt een dag met teamopdrachten. Met onderhandelen over grondstoffen, geld en voorzieningen. Een soort Kolonisten van Catan met een supergroot speelbord. 54 teams en slechts 1 winnaar. Degene met de meeste smileys wint.... Hoe simpel kan het zijn.

Opdracht: creëer een strategie, benoem je voorzieningen en maak een vlag. U snapt het nog niet? Prima. De rest van de zaal verkeert ook nog in licht verwarring. Of zoals de spreker het zei: 'Dat is leuk!'



11.20 uur
De eerste opdrachten zitten erop. Een strategie een vlag en de middelen die je nodig hebt om het te bereiken.  Chaos en vertwijfeling. Je moet dealen met de informatie die je nu hebt. Je moet dealen met je nieuwe team. Hoe kunnen we taken verdelen? Wat is een zinvolle actie en wat niet? Maar ondertussen worden er vlaggen gemaakt en jawel er volgt een heuse vlaggenparade.  Gijs van der Linden, ik wist niet dat Eppo van Nispen een broer heeft,  van Business Game praat alles aan elkaar  Hoog in de energie. Maar waar gaat dit naar toe?


12.05 uur
En dan volgt een break. Remco Claassen Een spreker. De energie moet even kantelen. We kwamen net uit een modeshow. 'Iemand enig idee wat ik hier kom doen?' is zijn startvraag. Remco Claassen omschrijft zichzelf als een nerd met menselijke trekjes.  En hij gaat over leiderschap.

Leiderschap gaat over de essentie van het leven: je draagt de consequenties van je vorige stappen en je stuurt naar de consequenties van de volgende stappen. Niet wijzen naar buiten dus. Daar ligt het niet aan. Je bent zelf verantwoordelijk. Zit ik nou naar een goeroe te luisteren? Ik haak even af merk ik.

Maar hij belooft: 'binnen 10 minuten ben je gehypnotiseerd en denk je: dit is goede stuff...'  Nog een oefening met in- en uitademen en ogen dicht. Maar daarna kiest hij toch richting. Hij stuurt naar richtingen waar organisaties naar toe gaan of moeten. Organisaties en medewerkers weten vaak niet waar ze naar toe moeten. Tenminste als je een beetje doorvraagt zit er maar weinig onder het chroom van de managementtaal. Het gaat veel meer over leiderschap. Minder management en meer leiderschap. We moeten niet meer managen. Met moeten meer leiden.

En verhip. Ik zit plotseling toch geboeid te luisteren.

Het begint al met de mission statements... Ja, die heeft uw bedrijf ook. Maar het zijn toch verschrikkelijke volzinnen? En dan die communicatie-afdelingen die dat dan met allerlei middelen lopen uit te dragen. Met zo'n zinnetje zet je echt geen mensen flink in positie om mee te werken.

En wat zegt zo'n zinnetje over die mensen? Toch ook niks? Of verwijst u naar uw HRM-afdeling? Nee, eerlijk gezegd: mission statement, arbeidsvoorwaardenbeleid, uw excelsheets of uw story telling...... het zijn geen leiderschapsmiddelen.

Met al die inzet schiet u niks op.  Die mensen blijven we gewoon hetzelfde doen als wat ze altijd deden. Leuk dat u directeurtje speelt. En na een paar weken constateren ze: 'het werkt toch niet'.

De essentie van zijn verhaal is: 'Mensen willen wel veranderen maar willen niet veranderd worden'.

Ja, dat vinden we ook allemaal. Maar dan kantelt het verhaal. Hé maar dat betekent dat je ook zelf aan zet bent. Hoeveel denk jij zelf eigenlijk na over je toekomst? De meeste mensen besteden meer tijd aan het voorbereiden dan hun vakantie dan hier aan?

Wat heb je nodig in een team, in een gezin of je eigen leven? Hij brengt het via leuke mopje terug naar twee zaken: richtingbesef en moed.

Hij vertelt het verhaal over toen hij 28 jaar was, manager bij een ICT-bedrijf. Hij had alles mee. Zittend in zijn leasebak merkte hij dat hij leegliep.  Alle technieken die hij gebruikte werkten niet meer. En hij ging naar huis. Zonder iets te hoeven. En pas toen ontdekte hij wat werkelijk belangrijk was: waar ga ik van kwispelen? Wie kwispelt houdt energie over.

Doe meer aan kwispeldiagnostiek.
Grijns.
Lunch.


14.10 uur
De lunch achter de kiezen. De buik vol en het spel gaat verder. Nu begint het echte onderhandelen. Met andere tafels moet nu gekeken worden of grondstoffen, geld en arbeid geruild kunnen worden tegen elkaar zodat elk land zijn eigen faciliteiten kan bouwen. Er wordt onderhandeld. Partners tegen elkaar uitgespeeld en coalities gesloten. Ons land zet alles in op samenwerking met twee anderen landen die andere spullen hebben. Door faciliteiten te delen kan geld bespaard worden en tegelijkertijd moet je snel genoeg acteren voordat de faciliteiten. Ik zie drie strategieën om me heen: samenwerken en delen, hard onderhandelen of passief achterover hangen. Een vrouw loopt voorbij en roept naar ons: 'hebben jullie nog niks? Haha losers...' Het tekent de fanatieke sfeer.



14.27 uur
Het spel wordt onderbroken door een schuldencrisis.  Die moet opgelost anders valt anders valt alles in elkaar en heeft niemand wat. Tja, op zo'n interventie kon je wachten. Daarvoor moet iedereen zijn geld en spullen op tafel leggen. Ben je bereid voor het algemene doel dat te doen?  Ik hoor dat ons team alle geld, arbeid en grondstoffen gelijk heeft ingeleverd. Dat blijkt echter niet iedereen te willen. Een collega zegt: 'ik ga mijn geld toch niet inleveren want dan kan ik na de crisis niks meer'. Niks menselijks is ons vreemd. Er wordt geschreeuwd en geronseld. De tijd dringt.  Het wordt gehaald..... inderdaad op het laatste nippertje. Net echt.



14.54 uur
Hans Bassing is de volgende spreker. Met als thema klantgerichtheid. In vergelijking met alle vorige sprekers is Hans bijzonder rustig. Dat is even wennen merk ik maar heerlijk om weer even te ervaren. Zijn verhaal begint over hoe cijfers en rendementen leidend zijn geworden in organisaties en hoe dit doelen op zichzelf zijn geworden. 'Mensen' worden daarmee 'materiaal'.  En dat is natuurlijk de dood in de pot. Mensen moeten mensen blijven. Blijf overal de mensen zien, ook in stresssituaties.

Bibliotheken zitten naar Bassings mening in een spannende tijd zitten. Het moet nu gebeuren. En belangrijk voor het committment om daaraan mee te werken is of je zelf vind dat je bij de goede organisatie zit?  Werk je bij een organisatie die relevant is? Gebeurt daar wat jezelf ook belangrijk vindt?

De basis van klantgericht werken - volgens het Walt Disney-principe is 1) vakkundigheid, 2) gastvrijheid en 3) betrokkenheid. Maar wel in die volgorde. Eerst zorgen dat alles in orde is, zorg voor een glimlach en de juiste toon en kijk of je kunt aansluiten op iets dat specifiek geldt voor deze gast of persoon.

Tja, tot hier hoor ik nog niet veel nieuws.  Toch?

Bassing vindt klanttevredenheid niet helemaal het goede woord. Wie vakkundigheid levert, krijgt tevreden klanten. Wie daar ook gastvrijheid bij levert, krijgt blije klanten, wie ook nog betrokkenheid levert, krijgt enthousiaste klanten.

Vakkundigheid is iets wat je kunt leren. Maar gastvrijheid en betrokkenheid laten zich toch niet leren? Het zijn toch gedragskenmerken? Die kenmerken worden alleen getoond door medewerkers die het 'leuk' vinden bij de organisatie waar ze zitten. Alleen dan wordt ook echt invulling gegeven aan de kernwaarden van een bedrijf.

Toch blijft dit verhaal knagen. Dit verhaal gaat niet lopen en er ontstaat wat geroezemoes. Iemand naast mij fluistert: 'deze man heeft nog een oud beeld van de bibliotheek'. Hij heeft het steeds over meelopen met klanten en de oude taken.  En ik denk dat mijn buurvrouw wel een punt heeft.

Aan vakkundigheid geen gebrek bij deze spreker zullen we maar zeggen.

Hij maakt toch een mooie afsluiter. Hij reflecteert nog even op het spel: 'Hadden jullie nog steeds voor ogen dat je meest gelukkige inwoners moest hebben en niet de meeste smileys?'


16.05 uur
Dan volgt de laatste ronde om te handelen voor je land. Eerlijk gezegd is bij ons de energie wel een beetje op. Er volgt nog een heuse bouwopdracht met Kapla. Je moet je land nog bouwen en ook daar vallen weer - jawel - smiley's te verdienen. Het levert mooie plaatjes op zoals je ziet.

Dan het slot met Bas Haring, volksfilosoof. Hij mag terugkijken op de dag, het spel, verandering in het algemeen en bibliotheken in het bijzonder. Hij waarschuwt maar gelijk: 'aan mijn informatie heb je niks, ik ben immers filosoof'.


Hij zegt maar vast: bibliotheken hebben hem vreselijk veel geld gekost.... Aan boetes wel te verstaan.  Nou, hij is toch nog goed terecht gekomen, denk ik dan maar.

Filosofen houden van informatie. En het liefst doorwrochte informatie. En om eerlijk te zijn: daar hebben we niet zoveel meer van tegenwoordig. Het regent fake-news en gekakel.  En bibliotheken zijn daar ook wel van toch?

En als volksfilosoof houdt hij ook wel van volksverheffing. En daar was u ook wel van toch?

En als laatste houdt Haring een pleidooi voor de verstandelijke makerscultuur. Zoals er een technisch fablab is met 3D-printen en zo moet er ook een verstandelijk makerschap komen. Gewoon dat je in je eentje zelfstandig eens wat uit gaat zoeken. Neem toch niet alles zo maar aan maar ga dat zelf eens doen! Dat past ook wel bij bibliotheken toch?

Nou, dit was het leuke deel waarschuwt hij vast.

Dan zijn reflectie op het spel. Tja, die smileys. Doordat je de ander te slim af bent, krijg jij die punten. Maar de ander niet. Is dat geluk? Ik weet niet hoor, betuigt Haring. Ik heb toch liever een eerlijker samenleving dan een samenleving met gelukspunten.

Die gelukspunten... dat is natuurlijk iets raars. Er zijn wel eens steden geweest die geld wilde uitbannen en een soort stadspunten gebruikten. Maar als je daarmee betaalt dan is dat toch gewoon geld? In de echte wereld zijn onze bankbiljetten gewoon gelukspunten.

Het spel is veilig oefenen. Want het is spel. Dus je kunt heel veilig leren hoe iets werkt. Oefenen is een essentieel deel van leren. Wie niet oefent, leert niet snel genoeg. En oefenen moet je vaak doen om het onder de knie te krijgen. Dat leer je dus niet in één keer. Dus als we zeggen: 'bij ons op ons werk moeten we betere naar elkaar luisteren' dan moeten we dat vaak oefenen. En het liefst zo vaak mogelijk.

In dit spel was er sprake van landen. Landen die elk een doel hadden. En daarmee vergeten ze soms het grote geheel. Maar is dat erg? Tja, het grote geheel is ook wel complex en daarom kan je je beter op iets kleins oplossen dat je wel kan oplossen. Wat is nou beter: grote doelen of  eigen belang?

Haring illustreert dat met een voorbeeld. Hij eet graag scharrel-kippedij. Maar die was op in de winkel. Hij had de keus tussen kip van de kiloknaller of een hele scharrelkip. Dat gaf hem een goed gevoel want een hele kip zorgt ervoor dat er geen kippeafval is. Zo gezegd zo gedaan maar hij stond daarna wel kippenbouillon te trekken terwijl hij eigenlijk had willen fietsen. Ook gezond.

Je kan dus beter je kleine problemen oplossen. Probeer toch niet die grote problemen op te lossen. Tja, het zal niet de beste oplossing zijn maar ach, goed is ook goed genoeg. Het is meer het beeld van het mierennest die blaadjes naar een nest slepen. Ze kunnen die niet opeten maar door ze in het nest te leggen, ontstaat er schimmel waardoor de mier alsnog te eten krijgt. Die mier is dom en kan slechts domme taken uitvoeren. Er zijn geen mieren die alles overzien. En dat geldt voor mensen ook, suggereert hij.

Dan nog over veranderen. Tja, waarom dat lastig is, weet ik niet als filosoof. Maar dat het noodzakelijk is, zie ik wel. En wat noodzakelijk is daar moet je niet tegen vechten. Dan ben je Don Quichotte.

Wat is de essentie van werk?  Waarom werken we? Is het voor geld? Is werk alleen werk als het stom is? Twee keer nee. Werk is jouw tijd ter beschikking stellen aan een ander. En die ander vindt dat waardevol. En daarom krijg je meestal geld.

Als die ander dat niet meer waardevol vindt, dan houdt het op. En dan verandert het dus. Of je kunt zelf niet meer wat je die ander gaf door bijvoorbeeld een fysieke beperking. Dan verandert het dus. Werk is dus altijd veranderlijk. Verandering is dus noodzakelijk en dus kunt u zich er maar beter niet druk om maken.

Dan het slotakkoord. Waar moet het dan naar toe met de bibliotheek? Daar heb ik drie vragen bij. De eerste is: Wie bent u? Zelfs als er niemand meer is?  De tweede vraag is: 'Hoe wilt u contact'  En de derde vraag is 'Waartoe ben ik op aard?' Nou als je die drie vragen kunt beantwoorden ben je goed bezig.

Zijn antwoord voor bibliotheken zou zijn om terug te gaan naar volksverheffing. Fysiek lezen blijft belangrijk. Onderschat dat niet. En tot slot: geef rust in deze drukke samenleving. 

Hoor ik dit nou goed? Is het zo simpel?  Ik ga er denk ik nog maar eens over nadenken als ik de kippenbouillon ga maken als ik ook weer een hele kip heb gekocht.

Het applaus klinkt, de borrel lonkt maar de prijsuitreiking volgt nog. De broer van Eppo van Nispen komt nog even terug. Enthousiast legt hij alles nog eens uit maar hij werkt ondertussen wel op mijn lachspieren. 

Hop hop naar de borrel! Tot volgend jaar.

dinsdag 12 september 2017

Waarom papier de toekomst heeft....


Hoewel mijn dochter van 18 deze vakantie het e-lezen heeft ontdekt - jawel, via de bibliotheek - lees ik zelf toch nog altijd het liefst van papier. Of dat zo blijft? Absolute antwoorden zijn altijd gevaarlijk. Maar sommige filmpjes kunnen je makkelijk overtuigen. Nee, papier blijft altijd. Kijk maar.

vrijdag 8 september 2017

'Waar blijft de 3.000 die in kas zijn?' : De samenwerking van Overijsselse Bibliotheken 1918-1924, Deel 5




Vandaag het laatste deel over die illustere samenwerking in Overijssel tussen 1918 en 1924. Dit keer hoe de subsidie stopte en hoe op een zacht pitje de opmaat naar het vervolg kwam.  De Bond voor Openbare Leeszalen in Overijssel had in 1920 een subsidie gekregen voor drie jaar van de provincie Overijssel.We zagen in een vorig artikel dat men flink bouwde aan een netwerk van correspondentschappen maar ook dat men misgreep bij de landelijke subsidie in 1920.

In 1924 is er geen subsidie meer en lobbyen de Overijsselse bibliotheken voor een verlenging. Zonder resultaat zoals blijkt uit bovenstaande artikel in Provinciale Overijsselsche en Zwolsche Courant van 12 mei 1924.

Het bijzonder aan het verslag van de vergadering,  dat je hierboven ziet, is wel dat de staten vooral vonden dat er geen grond was voor verdere subsidiëring omdat het rijk ook niet subsidieerde.

Heringa, de penningmeester-secretaris van de Bond en directeur van Bibliotheek Enschede informeerde nog wel bij de Centrale Vereniging of er toch geen kans was op rijkssubsidie. In Friesland was de provincie namelijk gestopt met subsidiëren en Heringa hoopte dat hij gebruik zou kunnen maken van de vrijgevallen Friese gelden.

H. E Greve, de secretaris van de Centrale Vereniging antwoordt met bijgaande brief.


De kans dat Overijssel de subsidie van Friesland krijgt is nul. En daarmee valt de deur voor de provinciale subsidie in het slot.  De Overijsselse bibliotheken moeten zich bezinnen op hoe verder.

Referendum van 1924
Ze moeten kiezen: gaan we verder maar zonder subsidie of laten we de correspondentschappen  vervallen? Heel modern organiseert de bond een referendum onder de leeszalen.

Het bestuur van de Bond bereid hiervoor een kort plan voor en stuurt dit in het najaar van 1924 rond en vraagt elk bestuur zich via de post uit te spreken.


Men stelde voor een strategie te volgen zonder subsidie door de contributies te verhogen van fl. 1,50 naar fl. 2,50. Als ik het goed begrijp moest men die fl. 2,50 ook weer afdragen aan de bond om daar de correspondenten en het transport weer mee te betalen. Uit de reserves werd dan nog een tijdje een vergoeding aan de bibliotheken gedaan.

De meeste besturen gaan akkoord met dit voorstel. De enige 'stevige' reactie komt van mejuffrouw Stoffel, de directeur in Deventer. Het archief zit vol met stekelige briefjes tussen Stoffel en Heringa. Maar deze spant wel de kroon.




Aan het eind van het eerste blaadjes schrijft ze:
'waar blijft de 3000 die in kas zijn? Zullen ze aan administratie uitgegeven worden! Vrouwen geven gewoonlijk wat weinig aan dergelijke dingen uit, maar deze som lijkt me toch wel wat erg hoog!' 
Mejuffrouw Stoffel betoogt eigenlijk dat ze net zo goed zelf correspondentschappen kan onderhouden zonder de bond en dat ze dan zelf de contributies kan houden. Het voorstel haalt het overigen gewoon en de bond gaat op een laag pitje verder.

Verder op een lager pitje

De verhoogde contributie en verminderde vergoeding voor de correspondent leidt tot een terugloop. Er vallen correspondentschappen af zoals hier  in Borne.



Het overzicht van 1928 laat dan ook het volgende zien.


Waar in 1923 nog negen correspondentschappen waren zijn er in 1928 nog zes. Het aantal leden en uitleningen liep terug. Het wegvallen van de provinciale subsidie had een stevig negatief effect. Toch valt het niet stil en zet de bond zijn werk - op een lager pitje weliswaar - voort.

In het archief komen daarna nog een paar documenten voor. Eind jaren '20 en eind jaren '30, begin jaren '40 is er weer wat correspondentie of toch niet getracht moet worden om opnieuw te proberen provinciale subsidie te verwerven.

In 1941 stuurt Molhuysen, inspecteur van de Centrale Vereniging en directeur van de Koninklijke Bibliotheek bijgaande kattebelletje.



Hoewel op dit scherm wellicht niet heel goed leesbaar geeft hij aan dat er wellicht wat zicht is op provinciale middelen en dat het goed is als de provinciale bonden dan weer paraat zijn. Blijkbaar waren de besturen dus niet helemaal meer op sterkte aangezien hij aanraad om weer een voorzitter te zoeken en daarvoor de heer Tulp uit Deventer aanbeveelt. Het archief kent vervolgens de correspondentie met de heer Tulp en hij aanvaardt, zij het tijdelijk, het voorzitterschap.

Vereniging voor reizende bibliotheken
Eind jaren '30 en begin jaren '40 hebben bibliotheken geen middelen meer om zelf nog nieuwe zaken op te zetten. In het archief zitten dan ook veel briefjes van de Vereniging voor de reizende bibliotheek. Dat was een landelijke vereniging (die wel subsidie kreeg) en die op aanvraag boekenkisten kon toesturen.


Deze vereniging stuurde dus altijd een keurig briefje of het goed was dat men dit leverde in het werkgebied van de bond. De bond verleende altijd toestemming. Dat zorgde vervolgens voor een briefje waarin de vereniging voor reizende bibliotheken maar voorstelde om voortaan.

Van BOLO naar VOBO naar DOBO
Ook uit de begin jaren '40 zien we nog allerlei overzichten waar de bibliotheken uitleencijfers en boekenbezit met elkaar vergeleken. Men was geïnteresseerd in elkaars werk en probeerde waar mogelijk zaken uit te wisselen.



Kenmerkend is dan ook dat vlak na de oorlog gelijk weer de draad wordt opgepakt en men op werkbezoek gaat in Deventer, zoals uit bovenstaande brief blijkt. Een brief met prachtige details over wie welke trein moet nemen en wie mag blijven slapen bij mejuffrouw Timmenga, de directeur van de bibliotheek in Deventer en de opvolger van mejuffrouw Stoffel.

Vlak na de oorlog was Overijssel de eerste provincie die in 1948 begon met een provinciale bibliotheekcentrale en daar provinciale subsidie voor gaf. Waar men in 1920 net te laat was, was men in 1948 de eerste in Nederland. Over dat werk en het pionierswerk van Van Uxem en Goudzwaard schreef Marijke Borghgraef  in 2010 een uitstekende en lezenswaardige scriptie.

En de bond? De bond bleef bestaan! De BOLO ging over in de VOBO (Vereniging van Openbare Bibliotheken in Overijssel). De VOBO werd opgeheven in maart 1987en men besloot door te gaan als een informeel DOBO (Directie-overleg) Openbare Bibliotheken in Overijssel. Dit DOBO overlegt nog ongeveer elke maand, hebben een eigen programma voor vernieuwing van het bibliotheekwerk en werken nog steeds samen met de Vereniging van Openbare Bibliotheken (de voortzetting van de Centrale Vereniging). What's new?



P.M. Heringa
Een laatste woord is misschien nog op zijn plek voor P.M. Heringa, de directeur van de Bibliotheek in Enschede die vanaf de oprichting van in 1920 zeker tot begin jaren '40 veel werk heeft verzet als de vaste secretaris-penningmeester.Op de foto - die gemaakt is bij de opening van het Blijdesteinhuis in Enschede - is het man met het lichte jasje.

In Enschede opende onder zijn leiding in 1938 de muziekbibliotheek (volgens eigen opgave de derde in het land). Onbekende schenkers gaven fl. 10.000,- met als opmerking dat nooit naar ras of politieke overtuiging van de componist mocht worden gekeken. Een bijzonder statement in die tijd.

Heringa lijkt met zijn combinatie aan activiteiten  een beetje op zijn evenknie bij de Centrale Vereniging H.E. Greve die ongeveer over de hele zelfde periode actief is geweest. Verder is er ook  een P.M Heringa als bestuurslid betrokken bij de oprichting van de Almelose leeszaal in 1918. Maar ik vermoed echter dat hij dat niet zelf maar misschien wel zijn vader is zijn geweest.

Bijna een eeuw samenwerking
In den lande roemt men vaak de samenwerking tussen de Overijsselse bibliotheken. Men bedoelt daarbij vooral de samenwerking van de afgelopen decennia en hoe men in gezamenlijk de vernieuwing van de bibliotheek vormgaf. Met succes. Wie echter verder terug kijkt ziet dat die samenwerking dus al bijna een eeuw oud en begon in oktober 1918 toen het Zwolse bibliotheekbestuur ander bibliotheken uitnodigde om maar eens te praten over samenwerking. Een samenwerking die tot op heden zijn vruchten afwerpt.

Dit artikel maakt onderdeel uit van een vijfdelige reeks over de geschiedenis van de samenwerking tussen de Overijsselse bibliotheken tussen 1918 en 1924. 

De vijf delen zijn:
Deel 1: Hoe het begon in 1918
Deel 2: De rijkssubsidievoorwaarden 1921
Deel 3: Hoe de bond startte in 1920
Deel 4: De correspondentschappen 1920-1924
Deel 5: Verder zonder subsidie

donderdag 7 september 2017

Aan het werk! Correspondentschappen 1920-1924: De samenwerking van Overijsselse Bibliotheken 1918-1924, Deel 4

Zo, alle inleidende beschietingen hebben we nu wel achter de rug. In vorige artikelen legde ik uit hoe de Bond voor Openbare Leeszalen in Overijssel was opgericht en dat er eindelijk wat geld was geregeld. Men kon aan het werk!

De evaluatie uit 1924 laat zien dat er elk jaar drie nieuwe correspondentschappen werden geopend. Na drie jaar waren er begin 1924 dan ook negen extra plekken in de provincie met een 'mini-bibliotheek'. Elk van deze correspondentschappen werd ondersteund door één van de bestaande bibliotheken.


De subsidie liep officieel eind 1923 af. Men wilde graag extra subsidie maar deze zou niet komen zoals ik in het laatste artikel nog zal toelichten. Men geeft echter aan dat er nog wel wat reserves zijn van de reeds ontvangen subsidie en men had het voornemen om ook in 1924 nog drie nieuwe punten te openen waarmee het aantal op dertien zou uitkomen. 

De correspondentschappen kregen kleine collecties opgestuurd door de ondersteunende bibliotheek. Een correspondent moest een minimaal aantal leden zien te werven om het correspondentschap te kunnen starten en moest voor een uitleenplek zorgen. De correspondent kreeg hier een vergoeding voor. Vervolgens kon het uitlenen beginnen.

Zie hier bijvoorbeeld de uitleencijfers van het correspondentschap in Borne in 1923.


In totaal ging het in Borne om 660 uitleningen waarvan er 616 in de rubriek Nederlandse letterkunde (fictie) vielen. Een statenlid had bij de subidieverstrekking nog opgemerkt dat het niet alleen om 'lectuur' moest gaan. In de praktijk was het dus vooral fictie wat er uitgeleend werd. Dat was overigens wel streng geselecteerde literatuur dus geen 'cowboyverhalen' of 'dokterromannetjes'

De omvang van die 'uitleenposten' was beperkt. Het om enkele tientallen leden. Onderstaande scan komt van een handgeschreven document met cijfers over 1923.  


Zo'n 1% van de bevolking was lid van deze uitleenposten. Ook de krabbels aan de zijkant zijn leuk om te te zien. In totaal leenden de correspondentschappen 3.500 boeken uit. Dit was  zo'n 12 uitleningen per lid en de totale uitgaven waren fl. 2.900,-. Echt goedkoop was een uitlening daarmee niet.

Hoe kreeg je zo'n correspondentschap?


Bovenstaande brief van 4 mei 1924 van dierenarts Capelle in Oldenzaal geeft aan hoe zo'n correspondentschap gestart werd. Er was een 'leesgezelschap' in Oldenzaal en die zochten vervolgens iemand die wel zo'n 'mini-bibliotheek' wilde beheren. In dit geval wordt dit de heer Venderbosch. De heer Heeringa - de secretaris/penningmeester van de bond en directeur van de bibliotheek in Enschede - verzorgde vervolgens de opzet hiervan. 

De administratieve verantwoording
De bibliotheek declareerde vervolgens de kosten weer bij bond. In het archief zitten talloze handgeschreven en soms getypte briefjes met daarbij een overzicht van het bedrag dat men wilde hebben. Voor een bibliotheek was een correspondentschap best een aardige bijverdienste. 

Bijgaand bijvoorbeeld zo'n briefje van mejuffrouw Stoffel, directeur van de bibliotheek in Deventer aan de bond met zo'n afrekening. 


Dit briefje is van 1925. De provincie subsidieerde toen al niet meer. In het begin was de vergoeding fl. 5,- per lid voor de desbetreffende bibliotheek. In 1925 is dat dan al gedaald naar fl. 2,50. Mejuffrouw Stoffel lag overigens met regelmaat overhoop met de heer Heringa. Het beeld dat je krijgt is dat mejuffrouw Stoffel een 'zuinige' directeur was die soms vond dat de bond teveel kosten maakte. Maar ondertussen declareerde men natuurlijk wel gewoon de bedragen die ervoor stonden. 

In 1924 dus dertien correspondentschappen en zeven openbare bibliotheken. Daarmee stond er dus al een netwerk van 20 bibliotheekpunten. En daarmee stond het fundament van het Overijsselse netwerk. 

De subsidie liep af in 1924 en daarmee moest de bond zich gaan herbezinnen. Hoe verder? Daarover de volgende keer meer en dat zal dan ook het laatste artikel zijn in deze reeks.

Dit artikel maakt onderdeel uit van een vijfdelige reeks over de geschiedenis van de samenwerking tussen de Overijsselse bibliotheken tussen 1918 en 1924. 

De vijf delen zijn:
Deel 1: Hoe het begon in 1918
Deel 2: De rijkssubsidievoorwaarden 1921
Deel 3: Hoe de bond startte in 1920
Deel 4: De correspondentschappen 1920-1924
Deel 5: Verder zonder subsidie

woensdag 6 september 2017

Komt er niet teveel ontspanningslectuur? : De samenwerking van Overijsselse Bibliotheken 1918-1924, Deel 3

Vandaag het derde deel over de geschiedenis van de Overijsselse samenwerking tussen 1918 en 1924. In het vorige artikel ging ik in op de Rijkssubsidievoorwaarden van 1921 voor Openbare Leeszalen en Bibliotheken. In die regeling was ook een speciale paragraaf opgenomen voor plattelands-lectuur-voorziening. Vandaag ga ik verder met de subsidie-aanvraag  van de Bond van Openbare Leeszalen in Overijssel. De Bond is opgericht op 16 april 1920. De eerste overleggen vonden plaats vanaf oktober 1918.

Dat men in april 1920 daadwerkelijk een bond oprichtte betekende dat men zicht had op provinciale subisdie. In 1919 werd op landelijk niveau al gewerkt aan de nieuwe verordening voor 1921 en bij menige provincie werd gesproken om daarop aan te haken. Rijkssubsidie als vliegwiel. In mei 1920 stuurt men onderstaande aanvraag in.



Het is het allereerste subsidieverzoek aan de Provincie Overijssel om subsidie voor bibliotheekwerk. Het origineel beslaat drie handgeschreven pagina's en men vraagt in totaal fl. 16.000,- aan de Provincie. Het argument dat gebruikt wordt is dat het Rijk en een aantal gemeenten al zijn overgegaan tot financiering van bibliotheken maar dat het platteland nog ernstig achterblijft.

Met het bedrag wil de Bond van Openbare Bibliotheken en Leeszalen in Overijssel (BOLO) filialen en correspondentschappen oprichten. Ook in andere delen van Nederland gebeurt dat op dat moment.

Komt er niet teveel ontspanningslectuur?
Dit briefje zal het niet het origineel zijn dat is ingestuurd -het archief is verre van volledig op dit punt - maar is wel het afschrift dat bewaard is gebleven. De provincie Overijssel antwoordt met een bondig 'nee'. De brief van die afwijzing heb ik niet kunnen achterhalen.  Maar bijgaande krantenartikel uit de Povinciaale Overijsselsche en Zwolsche Courant van 14 juli 1920 gaat wel over de behandeling van deze aanvraag.




Er waren dus nog wel wat bezwaren te noemen: de gemeenten moesten het naar betalen en kwam er niet teveel  ontspanningslectuur? Bij grootst mogelijke meerderheid ging men mee in het voorstel van de staten om niet te financieren. Kortom, iedereen was tegen.

De bond laat het er echter niet bij zitten. In juli stuurt men een hernieuwde aanvraag naar de provincie Overijssel. Men gaat in dat stuk - wat nu weer een prachtig drukwerkje is - in de op de geuite bezwaren. Mijn inschatting is dat er ook vervolgens flink gelobbyd is bij de verschillende partijen.


In die hernieuwde aanvraag wordt een argument gebruikt waar de politiek vaak gevoeliger voor is dan voor het inhoudelijke argument. Dat argument is: bij de buren gebeurt het ook. Er zit dan ook een aardige bijlage bij met een overzicht van gemeenten die in 1919 provinciale subsidie ontvingen.


De lijst is niet volledig. In een geschreven toelichting worden nog vele andere plaatsen genoemd. Het was dus heel gewoon in die tijd dat er geld werd gegeven aan grotere bibliotheken die vervolgens kleinere bibliotheken moesten gaan opzetten. Dat geld ging overigens niet direct naar de grotere bibliotheken. Daar waren die provinciale bonden voor opgezet zoals ik eerder al eens scheef.

Er volgt een hernieuwde discussie in de staten van Overijssel waar opnieuw de Provinciale Overijsselsche en Zwolsche Courant van 20 november 1920 verslag van doet.




Uit het verslag van de krant blijkt dat de Overijsselse Bond de Centrale Vereniging had gevraagd om mee te ondersteunen bij de aanvraag. Daarbij heeft men de provincie verleid met het landelijk geld dat in de nieuwe Rijkssubsidieverordening van 1921 werd benoemd. Dat geld durfde men niet zomaar te laten lopen. Uiteindelijk wordt voorgesteld om om voor drie jaar een cent per inwoner beschikbaar te stellen. Dat kwam neer op fl. 2.500,- per jaar. In de eerste aanvraag had men nog om fl. 16.000,- per jaar gevraagd. Maar de staten gingen er vanuit dat het rijk nog 2 cent per inwoner zou bijleggen.

De provincie stuurt pas op 8 februari 1921 de definitieve beschikking.



Weg landelijke subsidie?
Men kreeg dus fl. 2.500,-  provinciale subsidie, 1 cent per inwoner. In de verwachting dat er 2 cent per inwoner van het rijk bij zou komen. In totaal zou men dan de beschikking hebben over fl. 7.500,-. Nog altijd flink minder dan de fl. 16.000,- die men origineel vroeg.

In het gedenkboek dat H.E. Greve in 1933 schreef ter ere van het 25-jarig bestaan van de Centrale Vereniging (de voorganger van de VOB), meldt hij dat de de nieuwe regeling een meer dan positief effect had op de verschillende provincies. Veel bonden hadden succes. Op pagina 248 staat dit staatje.


Vijf provincies waren eerder klaar dan Overijssel. De late beschikking door de provincie Overijssel treft de Overijsselse bibliotheken hard. Her rijksgeld komt namelijk niet.

In de evaluatie van 1924 wordt daarover het volgende geschreven:


Met andere woorden: Overijssel was nét te laat. Anderen hadden al aangevraagd en zaten al in de regeling en Overijssel viel buiten de boot.

Hoe ging het financieel?

Die evaluatie van 1924 staat ook een jaarbegroting. Die zie je hieronder.


Dat is overigens ook één van de weinige financiële overzichten die ik zag. Want eerlijk gezegd: in het archief ben ik geen enkel jaarverslag of begroting tegen gekomen. Ook verslagen van vergaderingen ontbreken of zijn nooit gemaakt.

De kosten bestonden dus vooral uit vergoedingen voor de correspondenten (fl. 50 of fl. 75,- per jaar), transportkosten (ja, ook toen waren de provinciale organisaties daar al goed in) en een vergoeding aan de bibliotheek per lid. De contributie van fl. 1,50 werd dus afgedragen aan de bond maar de lokale bibliotheken kregen een vergoeding per lid van fl. 5,-.

Voor nu een mooie geschiedenis over hoe het ook in 1920 al knap ingewikkeld was om een structurele subsidierelatie te starten. Volgende keer meer over de correspondentschappen zelf en welk circus er om heen zat - ook toen al - om alles te verwantwoorden

Dit artikel maakt onderdeel uit van een vijfdelige reeks over de geschiedenis van de samenwerking tussen de Overijsselse bibliotheken tussen 1918 en 1924. 

De vijf delen zijn:
Deel 1: Hoe het begon in 1918
Deel 2: De rijkssubsidievoorwaarden 1921
Deel 3: Hoe de bond startte in 1920
Deel 4: De correspondentschappen 1920-1924
Deel 5: Verder zonder subsidie

dinsdag 5 september 2017

Rijkssubsidieverordeningen van 1921 : De samenwerking van Overijsselse Bibliotheken 1918-1924, Deel 2



In de vorige blog schreef ik over de eerste brief van 11 oktober 1918 over deze samenwerking. Het overleg dat hieruit voortvloeide resulteerde in een subsidie-aanvraag in 1920 waarna vanaf 1921 voor drie jaar door de provincie Overijssel subsidie werd verleend.

Die subsidie-aanvraag had alles te maken met het feit dat in 1921 de rijkssubsidieverordening voor openbare leeszalen en bibliotheken in ging. De openbare leeszalen profiteerden zelf nadrukkelijk van deze regeling en ook van tijdelijke regelingen die hiervoor al in werking waren getreden. De regeling voorzag in co-financienciering door het rijk als de gemeente ook voor een minimum meefinancierde. Verder kende de regeling van 1921 een speciale paragraaf voor "Plattelands-lektuur-voorziening".  Daarover verderop wat meer.

Voorwaarden voor openbare leeszalen en bibliotheken



Bibliotheekwerk aan het begin van de 20e eeuw was wel iets anders dan wat wij nu gewend zijn. Als er boeken moesten komen - waar in die tijd ook niet iedereen van overtuigd was - dan moesten het wel "goede" boeken zijn. Kijk maar eens naar de eerste artikelen uit de subsidieverordening.

Artikel 2 en 3 gaan er al gelijk op in dat er er geen moreel verwerpelijke boeken aanwezig mogen zijn. De Centrale Vereniging hield toezicht op die collecties en gaf correcties indien nodig.  In de jaren '30 leidde dit nog tot een vrij uitgebreid schandaal omdat men vond dat een 'De Tribune', het dagblad van de communistische partij een oneerbare spotprent plaatste. De discussie hierover laaide op en de Centrale Vereniging adviseerde om het dagblad niet meer aan te bieden. Men was bang de subsidie kwijt te raken als hier te veel discussie over zou zijn. Zo is ook lange tijd voorgeschreven geweest dat een een bibliotheek maar een beperkte hoeveelheid romans mocht hebben. Ik dacht dat dat 20% van de collectie was.  Pas ver na de tweede wereldoorlog veranderde dat.

In de eerste artikelen van deze 'bibliotheekwet'  zie je ook dat alleen een openbare of een katholieke leeszaal een aanvraag kon doen. Christelijke of protestante bibliotheken waren uitgesloten. De katholieken hadden hun lobby veel beter op orde en hadden met een traditie van vele parochiebibliotheken ook wel recht van spreken.

In artikel 5 werd geregeld dat iedereen lid moest zijn van de Centrale Vereniging, een rechtsvoorganger van de Vereniging van Openbare Bibliotheken. In de volgende wetsartikelen zullen we zien dat die Centrale Vereniging zich ook nog wel wat rechten toe-eigende.


In de artikelen 7 en 8 werd al geregeld dat toegang gratis moest zijn en dat voor lenen geld gevraagd mocht worden. In artikel 9 zie je nogmaals het paternalistische karakter van die tijd terug: alleen personen boven de 18 jaar kunnen gebruik maken van de bibliotheek. Men werd verondersteld een bepaalde mate van 'rijpheid' en 'onderscheid' te moeten hebben om met de weelde van zoveel boeken om te kunnen gaan. Realiseer je ook dat er geen open uitlening was en dat je je boeken aan een balie moest aanvragen. En dat boeken je op grond van 'gebrek aan rijpheid' ook geweigerd konden worden door de bibliothecaris.

Ook mocht de bibliotheek op zondagochtend niet open zijn. Ook hier zie je de lobby van de katholieken terug: de mensen moesten dan in de mis zitten. Voor het overige was openstelling op zondag geen enkel probleem.

In artikel 11 en 12 worden een aantal bevoegdheden van de Centrale Vereniging aangegeven. Zo moesten directeuren een directiecursus volgen bij de Koninklijke Bibliotheek en was een inspecteur aangesteld bij de Centrale Vereniging die de leeszalen en bibliotheken visiteerde en aanwijzingen gaf. Die inspecteur was overigens de directeur van de Koninklijke Bibliotheek, de heer Molhuysen. Grappig om te zien dat de KB in die beginjaren dus ook al betrokken was bij openbare bibliotheken en dat dit met de nieuwe bibliotheekwet van 2015 opnieuw een feit is geworden.

Over hoe je in 1921 dus een eerste bibliotheekwet invoerde.

Plattelands-lectuur-voorziening



Na een flink aantal artikelen over de bekostiging van lokale bibliotheken komen er aan het eind nog een paar opmerkingen over het platteland. Naast een subsidie voor de Centrale Vereniging voor Reizende Bibliotheken was er ook ruimte voor provinciale organisaties. Dat was dus ook de reden dat de Overijsselse bibliotheken zich verenigden in de Bond voor Openbare Leeszalen in Overijssel (BOLO). Als afzonderlijke bibliotheken kon men geen beroep doen op deze gelden.

Men kon subsidie aanvragen voor die gemeenten waar geen Openbare Leeszaal of Bibliotheek was en men richtte dan agentschappen in. Vaak betekende dat, dat er een correspondent werd aangesteld die een kleine wisselcollectie beheerde die door een 'echte' leeszaal beschikbaar werd gesteld. Deze subsidie bedroeg dan 1 cent per inwoner.  De provincie Overijssel legde vervolgens ook 1 cent per inwoner op tafel. Dat was overigens ook de landelijk voorgeschreven co-financiering in artikel 39. Ondanks alles bleek dat Overijsselse bibliotheken toch nog net achter het landelijke net visten. Maar daarover in een volgend blog meer.

Hoewel het woord 'lektuur'-voorziening doet vermoeden dat hier de kwaliteitsnormen wel wat minder stringent zouden zijn, is het tegendeel waar. In artikel 40 wordt er nog even fijntjes op gewezen dat ook de artikel 1-3, 5-10 van toepassing zijn op deze collecties.

Wie zelf de hele Rijkssubsidieverordening wil lezen, kan het hier vinden bij Delpher.

Nou een puike regeling zou je denken en incasseren die landelijke subsidie. Ja, dat dachten ze in Overijssel ook. Dat liep nog anders dan verwacht. Daarover in de volgende blog meer.

Dit artikel maakt onderdeel uit van een vijfdelige reeks over de geschiedenis van de samenwerking tussen de Overijsselse bibliotheken tussen 1918 en 1924. 

De vijf delen zijn:
Deel 1: Hoe het begon in 1918
Deel 2: De rijkssubsidievoorwaarden 1921
Deel 3: Hoe de bond startte in 1920
Deel 4: De correspondentschappen 1920-1924
Deel 5: Verder zonder subsidie

maandag 4 september 2017

Hoe het startte op 10 oktober 1918 : De samenwerking van Overijsselse Bibliotheken 1918-1924, Deel 1


In de komende blogs ga ik in op de geschiedenis van de Overijsselse bibliotheken tussen 1918 en 1924. Een relatief onbekende en slecht gedocumenteerde tijd. Bibliotheken - openbare leeszalen geheten - waren vooral bezig zichzelf op te richten.  In Overijssel waren in 1921 zeven openbare leeszalen: Enschede, Hengelo, Almelo, Deventer Kampen, Steenwijk en in Zwolle zelfs twee. Daar waren zowel een katholieke als een algemene openbare leeszaal. Bijna allemaal hadden ze een voorganger: een fabrieksbibliotheek zoals in Hengelo of een volksbibliotheek zoals in
Enschede en Zwolle. Op andere plekken werd de leeszaal opgericht op initiatief van notabelen zoals in Almelo, Zwolle en Kampen.

De periode tussen 1890 en 1920 staat ook wel bekend als de Leeszaalbeweging. Op vele plaatsen in het land wordt een openbare leeszaal opgericht. Bijgaande "infographic" komt uit de herdenkingsbundel van 25 jaar Centrale Vereniging (de voorloper van de VOB) en laat zien hoe het aantal bibliotheken en uitleenpunten steeg.

Ik ga niet in op de geschiedenis van de afzonderlijke leeszalen maar de samenwerking die ze gelijk na hun eigen start ontplooiden om te komen tot een eerste aanzet van een provinciaal netwerk. In vijf artikelen zal ik daarop ingaan en een beeld geven van de start van de samenwerking die gestalte kreeg in de Bond van Openbare Leeszalen in Overijssel (BOLO) en die jaren later zou uitgroeien tot het netwerk van Overijsselse bibliotheken. Ik hergebruik daarbij delen van artikelen die ik al eerder publiceerde maar kan ze door nieuw archiefmateriaal  nu in een gezamenlijk perspectief te zetten.

De start: 11 oktober 1918



De bibliotheken namen 99 jaar geleden - in 1918 - de eerste stappen. Bovenstaande brief komt uit het archief van het Historisch Centrum Overijssel. En daarmee is het de eerste brief waarmee bibliotheken in Overijssel als netwerk van start gingen. Op 11 oktober 1918 stuurt de secretaris van de Bibliotheek Zwolle een brief aan de bibliotheken in Almelo en  Deventer. Beiden waren net geopend.

Het was de tijd net na de Eerste Wereldoorlog. De illusies over een betere wereld waren wel verdwenen. Dit was reden waarom de overheid na de Eerste Wereldoorlog extra investeerde in cultuur: om de moraal weer op te vijzelen.

Bijgaande stukje geschiedenis kwam ik op het spoor door het proefschrift van Marijke Borghgraef-Bakker uit 2010 'De plattelandsbibliotheek in Overijssel 1948-1988'. Daarin gaat ze ook kort in op de aanloop naar de ontwikkelingen na de Tweede Wereldoorlog.

Zij schrijft hierover:
Door deze ontwikkelingen aangemoedigd, kwamen in de provincie Overijssel in december 1918 vertegenwoordigers van de Openbare Leeszalen van de steden Zwolle, Deventer en Almelo bij elkaar om te bezien of het wenselijk en mogelijk zou zijn in Overijssel een provinciale vereniging op te richten. Het overleg resulteerde in de oprichting van de Bond van Openbare Bibliotheken en Leeszalen in Overijssel (BOLO) op 16 april 1920. Het doel van de bond was de belangenbehartiging van de aangesloten openbare leeszalen en bibliotheken, en eveneens van de inwoners van de provincie Overijssel in die plaatsen waar nog geen openbare leeszalen of bibliotheken gevestigd waren. Een van de eerste activiteiten was het aanvragen van provinciale subsidie voor het opzetten van correspondentschappen voor de plattelandslectuurvoorziening in Overijssel. In december 1920 kende Provinciale Staten van Overijssel een subsidie toe voor een periode van drie jaar, ingaande 1921. Borghgraef, p. 25



We hebben alleen een paar dames en heeren nodig voor de statuten...
De brief die hierboven staat is ook wel een pareltje. De Bibliotheek Zwolle neemt het voortouw om te zorgen dat er een Provinciale Vereniging komt voor Overijsselse Bibliotheken. De secretaris uit Zwolle informeert of de secretaris uit Deventer ook in deze commissie wil zitten. Het geeft wel een mooi tijdsbeeld van die startende bibliotheken. Want het is helder dat de secretaris uit Deventer  waarschijnlijk vragen heeft gesteld over de aanstelling van personeel en of er richtlijnen, handboeken of instructies waren voor al dat nieuwe werk. Het ministerie - die in die tijd subsidie gaf voor bibliotheken - eiste dat op belangrijke posities opgeleide bibliotheekmensen zaten. De Centrale Vereniging voorzag in deze cursussen. Het besmuikte 'nee, wij hebben geen bibliothecaris maar een directrice' zal toch menigeen doen grijnzen. Maar het past goed in het tijdsbeeld. Daarna komt de secretaris uit  Zwolle toch ter zake.

Dan volgen de prachtige zinnen:
Het spreekt vanzelf dat deze comm.(issie) slechts een geheel voorloopig is. Wij hebben nu alleen een paar dames en heeren nodig,om hun namen in de Statuten te vermelden...
Dat u het maar even weet.  Men had toen niet kunnen bevroeden dat de samenwerking na bijna een eeuw dus nog steeds actueel zou zijn.



16 april 1920: oprichting van de BOLO
Op 16 april 1920 vindt dan de definitieve oprichting plaats van de Bond van Openbare Bibliotheken en Leeszalen in Overijssel. Daar is toch nog wat tijd over heen gegaan.  Op 16 april 1920 had men zicht dat men ook daadwerkelijk een subsidieaanvraag kon indienen bij zowel rijk als de provincie. De noodzaak om een juridische entiteit te krijgen werd dus urgent.

De bond kende statuten en een reglement.

Het doel en middelen van de bond werden als volgt omschreven:


Hoewel deze tekst niet helemaal scherp is, kun je eruit halen dat men zich wilde inzetten voor zowel onderlinge samenwerking als voor het opzetten van bibliotheken. Dit kon zijn door echt een bibliotheek te openen of door correspondentschappen te starten. Bij laatste moet men denken aan  een soort reizende collectie en bestelmogelijkheid. Een allereerste vorm van interbibliothecair leenverkeer met wisselcollecties. Maar doel was vooral nog: het uitbreiden van de voorzieningen op het platteland.

Voordat ik inga op die echte start, zal ik in het volgende artikel stil staan bij de Rijkssubsidievoorwaarden van 1921 en het belang van deze voorwaarden voor de 'plattelands-lektuur-voorziening'. Dit artikel maakt onderdeel uit van een vijfdelige reeks over de geschiedenis van de samenwerking tussen de Overijsselse bibliotheken tussen 1918 en 1924. 

De vijf delen zijn:
Deel 1: Hoe het begon in 1918
Deel 2: De rijkssubsidievoorwaarden 1921
Deel 3: Hoe de bond startte in 1920
Deel 4: De correspondentschappen 1920-1924
Deel 5: Verder zonder subsidie